Overzicht
Frans naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. fiancée:
  2. Wiktionary:


Frans

Uitgebreide vertaling voor fiancée (Frans) in het Nederlands

fiancée:

fiancée [la ~] zelfstandig naamwoord

  1. la fiancée (fiancé)
    de verloofde; de aanstaande
  2. la fiancée (fiancé)
    de verloofde
  3. la fiancée (future mariée; mariée; nouvelle mariée)
    de bruid
    • bruid [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor fiancée:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aanstaande fiancé; fiancée
bruid fiancée; future mariée; mariée; nouvelle mariée
verloofde fiancé; fiancée
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aanstaande d'abord; en premier; prochain; suivant; à venir

Wiktionary: fiancée

fiancée
noun
  1. Femme liée par une promesse de mariage
  2. zoologie|nocat=1 Une espèce d' insecte lépidoptère (papillon) de nuit de la famille des noctuidés (Noctuidae) d'Europe, migrateur, dont le dos des ailes est de couleur brun-beige aux antérieures et jaune-orangé avec une bande foncée aux postérieures.
fiancée
noun
  1. iemand die toegezegd heeft met een partner in het huwelijk te willen treden

Cross Translation:
FromToVia
fiancée verloofd engaged — agreed to be married
fiancée verloofde fiancée — woman who is engaged to be married
fiancée huismoeder HausmutterEntomologie: Nachtfalter aus der Familie der Eulenfalter