Frans

Uitgebreide vertaling voor fissure (Frans) in het Nederlands

fissure:

fissure [la ~] zelfstandig naamwoord

  1. la fissure (rupture; crevasse; fêlure; gerçure)
    de breuk; de scheur; de barst; de krak
    • breuk [de ~] zelfstandig naamwoord
    • scheur [de ~] zelfstandig naamwoord
    • barst [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • krak [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
  2. la fissure (fente; crevasse; espace; )
    de kloof; de tussenruimte; de uitsparing; de spleet; de opening
    • kloof [de ~] zelfstandig naamwoord
    • tussenruimte [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    • uitsparing [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    • spleet [de ~] zelfstandig naamwoord
    • opening [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
  3. la fissure (fossé; creux; fente; carrière; sillon)
    langwerpige uitholling; de gleuf; de opening; de sleuf
  4. la fissure (déchirure)
    de barsten; de krakken
    • barsten [de ~] zelfstandig naamwoord, mv.
    • krakken [de ~] zelfstandig naamwoord, mv.

Vertaal Matrix voor fissure:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
barst crevasse; fissure; fêlure; gerçure; rupture crevasse; encoche
barsten déchirure; fissure déchirures; fentes; fissures; incisions
breuk crevasse; fissure; fêlure; gerçure; rupture fraction; fracture; hernie; interférence; interruption; intervention; nombre fractionnaire; pause; rupture
gleuf carrière; creux; fente; fissure; fossé; sillon cannelure; coupe-feu; crevasse; entaille; entrebâillement; fente; gorge; gouffre; pare-feu; précipice; rainure; ravin; sillon; tranchée
kloof blanc; crevasse; espace; fente; fissure; interligne; intervalle; pause; ravin crevasse; encoche; ravin
krak crevasse; fissure; fêlure; gerçure; rupture
krakken déchirure; fissure
langwerpige uitholling carrière; creux; fente; fissure; fossé; sillon cannelure; carrière; coulisse; entaille; fente; feuillure; fosse; fossé; rainure; ride; sillon; tranchée
opening blanc; carrière; creux; crevasse; espace; fente; fissure; fossé; interligne; intervalle; pause; ravin; sillon amorce; baie; brèche; cannelure; commencement; coupe-feu; crevasse; début; décollage; démarrage; départ; embrasure; encoche; entaille; entrebâillement; fente; gorge; gouffre; origine; ouverture; pare-feu; précipice; rainure; ravin; sillon; tranchée; trou; trouée
scheur crevasse; fissure; fêlure; gerçure; rupture crevasse; déchirure; décousure; encoche; partie décousue
sleuf carrière; creux; fente; fissure; fossé; sillon cannelure; coupe-feu; crevasse; emplacement pour carte; entaille; entrebâillement; fente; gorge; gouffre; pare-feu; précipice; rainure; ravin; sillon; tranchée
spleet blanc; crevasse; espace; fente; fissure; interligne; intervalle; pause; ravin
tussenruimte blanc; crevasse; espace; fente; fissure; interligne; intervalle; pause; ravin
uitsparing blanc; crevasse; espace; fente; fissure; interligne; intervalle; pause; ravin crevasse; encoche
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
barsten briser; casser; crevasser; crever; fendre; foutre; fracasser; rompre; s'ouvrir brusquement; se fendre; se fissurer; se fêler; se gercer; éclater

Synoniemen voor "fissure":


Wiktionary: fissure


Cross Translation:
FromToVia
fissure barst; breuk crack — thin space opened in a previously solid material
fissure spleet crack — narrow opening
fissure spleet crevice — narrow crack
fissure spleet fissure — a crack or opening, as in a rock

fissurer:

fissurer werkwoord (fissure, fissures, fissurons, fissurez, )

  1. fissurer (fendre; scinder; hacher; )
    splitsen; kloven; uiteensplijten; splijten; klieven
    • splitsen werkwoord (splits, splitst, splitsde, splitsden, gesplitst)
    • kloven werkwoord (kloof, klooft, kloofde, kloofden, gekloofd)
    • uiteensplijten werkwoord (splijt uiteen, splijtte uiteen, splijtten uiteen, uiteengespleten)
    • splijten werkwoord (splijt, speet, spleten, gespleten)
    • klieven werkwoord (klief, klieft, kliefde, kliefden, gekliefd)
  2. fissurer (cliver; trancher; se fendre; )
    kloven; klieven; doormidden hakken; doorklieven; doorhakken; doorhouwen; in tweeën houwen
    • kloven werkwoord (kloof, klooft, kloofde, kloofden, gekloofd)
    • klieven werkwoord (klief, klieft, kliefde, kliefden, gekliefd)
    • doormidden hakken werkwoord
    • doorklieven werkwoord (klief door, klieft door, kliefde door, kliefden door, doorgekliefd)
    • doorhakken werkwoord (hak door, hakt door, hakte door, hakten door, doorgehakt)
    • doorhouwen werkwoord (houw door, houwt door, houwde door, houwden door, doorgehouwd)
    • in tweeën houwen werkwoord

Conjugations for fissurer:

Présent
  1. fissure
  2. fissures
  3. fissure
  4. fissurons
  5. fissurez
  6. fissurent
imparfait
  1. fissurais
  2. fissurais
  3. fissurait
  4. fissurions
  5. fissuriez
  6. fissuraient
passé simple
  1. fissurai
  2. fissuras
  3. fissura
  4. fissurâmes
  5. fissurâtes
  6. fissurèrent
futur simple
  1. fissurerai
  2. fissureras
  3. fissurera
  4. fissurerons
  5. fissurerez
  6. fissureront
subjonctif présent
  1. que je fissure
  2. que tu fissures
  3. qu'il fissure
  4. que nous fissurions
  5. que vous fissuriez
  6. qu'ils fissurent
conditionnel présent
  1. fissurerais
  2. fissurerais
  3. fissurerait
  4. fissurerions
  5. fissureriez
  6. fissureraient
passé composé
  1. ai fissuré
  2. as fissuré
  3. a fissuré
  4. avons fissuré
  5. avez fissuré
  6. ont fissuré
divers
  1. fissure!
  2. fissurez!
  3. fissurons!
  4. fissuré
  5. fissurant
1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles

Vertaal Matrix voor fissurer:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
kloven crevasse; fentes; gouffres
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
doorhakken cliver; couper; crevasser; fendiller; fendre; fissurer; lézarder; se cliver; se fendiller; se fendre; trancher
doorhouwen cliver; couper; crevasser; fendiller; fendre; fissurer; lézarder; se cliver; se fendiller; se fendre; trancher
doorklieven cliver; couper; crevasser; fendiller; fendre; fissurer; lézarder; se cliver; se fendiller; se fendre; trancher
doormidden hakken cliver; couper; crevasser; fendiller; fendre; fissurer; lézarder; se cliver; se fendiller; se fendre; trancher
in tweeën houwen cliver; couper; crevasser; fendiller; fendre; fissurer; lézarder; se cliver; se fendiller; se fendre; trancher
klieven cliver; couper; crevasser; fendiller; fendre; fissurer; hacher; lézarder; scinder; se cliver; se fendiller; se fendre; trancher
kloven cliver; couper; crevasser; fendiller; fendre; fissurer; hacher; lézarder; scinder; se cliver; se fendiller; se fendre; trancher
splijten cliver; fendre; fissurer; hacher; scinder; se fendiller; se fendre
splitsen cliver; fendre; fissurer; hacher; scinder; se fendiller; se fendre cliver; couper; dedoubler; dissocier; diviser; découpler; détacher; fendre; fissionner; fractionnement; fractionner; répartir; subdiviser; séparer
uiteensplijten cliver; fendre; fissurer; hacher; scinder; se fendiller; se fendre

Synoniemen voor "fissurer":


Verwante vertalingen van fissure