Frans

Uitgebreide vertaling voor licencier (Frans) in het Nederlands

licencier:

licencier werkwoord (licencie, licencies, licencions, licenciez, )

  1. licencier (renvoyer; décharger; congédier; démettre)
    ontslaan; wegsturen; ontheffen; verzenden; wegzenden; uitsturen
    • ontslaan werkwoord (ontsla, ontslaat, ontsloeg, ontsloegen, ontslagen)
    • wegsturen werkwoord (stuur weg, stuurt weg, stuurde weg, stuurden weg, weggestuurd)
    • ontheffen werkwoord (onthef, ontheft, onthief, onthieven, ontheven)
    • verzenden werkwoord (verzend, verzendt, verzond, verzonden, verzonden)
    • wegzenden werkwoord (zend weg, zendt weg, zond weg, zonden weg, weggezonden)
    • uitsturen werkwoord (stuur uit, stuurt uit, stuurde uit, stuurden uit, uitgestuurd)
  2. licencier (congédier; débaucher; démettre; )
    afdanken; afvloeien; van zijn positie verdrijven; congé geven; eruit gooien; aan de dijk zetten
    • afdanken werkwoord (dank af, dankt af, dankte af, dankten af, afgedankt)
    • afvloeien werkwoord (vloei af, vloeit af, vloeide af, vloeiden af, afgevloeid)
    • van zijn positie verdrijven werkwoord (verdrijf van zijn positie, verdrijft van zijn positie, verdreef van zijn positie, verdreven van zijn positie, van zijn positie verdreven)
    • congé geven werkwoord
    • eruit gooien werkwoord (gooi eruit, gooit eruit, gooide eruit, gooiden eruit, eruit gegooid)
    • aan de dijk zetten werkwoord (zet aan de dijk, zette aan de dijk, zetten aan de dijk, aan de dijk gezet)

Conjugations for licencier:

Présent
  1. licencie
  2. licencies
  3. licencie
  4. licencions
  5. licenciez
  6. licencient
imparfait
  1. licenciais
  2. licenciais
  3. licenciait
  4. licenciions
  5. licenciiez
  6. licenciaient
passé simple
  1. licenciai
  2. licencias
  3. licencia
  4. licenciâmes
  5. licenciâtes
  6. licencièrent
futur simple
  1. licencierai
  2. licencieras
  3. licenciera
  4. licencierons
  5. licencierez
  6. licencieront
subjonctif présent
  1. que je licencie
  2. que tu licencies
  3. qu'il licencie
  4. que nous licenciions
  5. que vous licenciiez
  6. qu'ils licencient
conditionnel présent
  1. licencierais
  2. licencierais
  3. licencierait
  4. licencierions
  5. licencieriez
  6. licencieraient
passé composé
  1. ai licencié
  2. as licencié
  3. a licencié
  4. avons licencié
  5. avez licencié
  6. ont licencié
divers
  1. licencie!
  2. licenciez!
  3. licencions!
  4. licencié
  5. licenciant
1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles

Vertaal Matrix voor licencier:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
afdanken licenciement; renvoi; virement
afvloeien couler
ontslaan licenciement; renvoi; virement
verzenden envoi; expédition; livraison par poste
wegsturen envoi; expédition; livraison par poste
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aan de dijk zetten congédier; débaucher; décharger; dégommer; démettre; jeter dehors; licencier; mettre au rancart; mettre sur le pavé
afdanken congédier; débaucher; décharger; dégommer; démettre; jeter dehors; licencier; mettre au rancart; mettre sur le pavé congédier; décharger; démettre; jeter; écarter
afvloeien congédier; débaucher; décharger; dégommer; démettre; jeter dehors; licencier; mettre au rancart; mettre sur le pavé couler; ruisseler; s'écouler
congé geven congédier; débaucher; décharger; dégommer; démettre; jeter dehors; licencier; mettre au rancart; mettre sur le pavé
eruit gooien congédier; débaucher; décharger; dégommer; démettre; jeter dehors; licencier; mettre au rancart; mettre sur le pavé
ontheffen congédier; décharger; démettre; licencier; renvoyer dispenser de; relâcher
ontslaan congédier; décharger; démettre; licencier; renvoyer
uitsturen congédier; décharger; démettre; licencier; renvoyer
van zijn positie verdrijven congédier; débaucher; décharger; dégommer; démettre; jeter dehors; licencier; mettre au rancart; mettre sur le pavé
verzenden congédier; décharger; démettre; licencier; renvoyer envoyer; envoyer par courrier électronique; expédier; mettre à la poste; poster; renvoyer; répartir
wegsturen congédier; décharger; démettre; licencier; renvoyer détourner; envoyer; expédier; mettre à la poste; poster; refuser; rejeter; renvoyer; repousser; éconduire
wegzenden congédier; décharger; démettre; licencier; renvoyer envoyer; expédier; mettre à la poste; poster; renvoyer

Synoniemen voor "licencier":


Wiktionary: licencier

licencier
Cross Translation:
FromToVia
licencier ontslaan fire — to terminate the employment of
licencier ontslaan; de zak geven lay off — to dismiss workers from employment