Overzicht
Nederlands naar Duits:   Meer gegevens...
  1. lanceren:
  2. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor lanceren (Nederlands) in het Duits

lanceren:

lanceren werkwoord (lanceer, lanceert, lanceerde, lanceerden, gelanceerd)

  1. lanceren (op de markt brengen; uitgeven)

Conjugations for lanceren:

o.t.t.
  1. lanceer
  2. lanceert
  3. lanceert
  4. lanceren
  5. lanceren
  6. lanceren
o.v.t.
  1. lanceerde
  2. lanceerde
  3. lanceerde
  4. lanceerden
  5. lanceerden
  6. lanceerden
v.t.t.
  1. heb gelanceerd
  2. hebt gelanceerd
  3. heeft gelanceerd
  4. hebben gelanceerd
  5. hebben gelanceerd
  6. hebben gelanceerd
v.v.t.
  1. had gelanceerd
  2. had gelanceerd
  3. had gelanceerd
  4. hadden gelanceerd
  5. hadden gelanceerd
  6. hadden gelanceerd
o.t.t.t.
  1. zal lanceren
  2. zult lanceren
  3. zal lanceren
  4. zullen lanceren
  5. zullen lanceren
  6. zullen lanceren
o.v.t.t.
  1. zou lanceren
  2. zou lanceren
  3. zou lanceren
  4. zouden lanceren
  5. zouden lanceren
  6. zouden lanceren
diversen
  1. lanceer!
  2. lanceert!
  3. gelanceerd
  4. lancerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

lanceren [znw.] zelfstandig naamwoord

  1. lanceren (lancering)
    der Abschuß; der Start
    • Abschuß [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Start [der ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor lanceren:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
Abschuß lanceren; lancering
Start lanceren; lancering Start; aanvang; begin; beginpunt; inzet; opening; start
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
beim publikum einführen lanceren; op de markt brengen; uitgeven
lancieren lanceren; op de markt brengen; uitgeven

Verwante definities voor "lanceren":

  1. afschieten, de lucht in laten gaan1
    • de raket werd om drie uur gelanceerd1

Wiktionary: lanceren


Cross Translation:
FromToVia
lanceren abschießen; lancieren launch — throw, hurl, let fly, propel with force