Overzicht
Nederlands naar Duits:   Meer gegevens...
  1. opschrikken:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor opschrikken (Nederlands) in het Duits

opschrikken:

opschrikken werkwoord (schrik op, schrikt op, schrok op, schrokken op, opgeschrokken)

  1. opschrikken
    aufschrecken
    • aufschrecken werkwoord (schrecke auf, schreckst auf, schreckt auf, schreckte auf, schrecktet auf, aufgeschreckt)

Conjugations for opschrikken:

o.t.t.
  1. schrik op
  2. schrikt op
  3. schrikt op
  4. schrikken op
  5. schrikken op
  6. schrikken op
o.v.t.
  1. schrok op
  2. schrok op
  3. schrok op
  4. schrokken op
  5. schrokken op
  6. schrokken op
v.t.t.
  1. heb opgeschrokken
  2. hebt opgeschrokken
  3. heeft opgeschrokken
  4. hebben opgeschrokken
  5. hebben opgeschrokken
  6. hebben opgeschrokken
v.v.t.
  1. had opgeschrokken
  2. had opgeschrokken
  3. had opgeschrokken
  4. hadden opgeschrokken
  5. hadden opgeschrokken
  6. hadden opgeschrokken
o.t.t.t.
  1. zal opschrikken
  2. zult opschrikken
  3. zal opschrikken
  4. zullen opschrikken
  5. zullen opschrikken
  6. zullen opschrikken
o.v.t.t.
  1. zou opschrikken
  2. zou opschrikken
  3. zou opschrikken
  4. zouden opschrikken
  5. zouden opschrikken
  6. zouden opschrikken
en verder
  1. ben opgeschrokken
  2. bent opgeschrokken
  3. is opgeschrokken
  4. zijn opgeschrokken
  5. zijn opgeschrokken
  6. zijn opgeschrokken
diversen
  1. schrik op!
  2. schrikt op!
  3. opgeschrokken
  4. opschrikkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

opschrikken [znw.] zelfstandig naamwoord

  1. opschrikken
    Auffahren; Aufschrecken

Vertaal Matrix voor opschrikken:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
Auffahren opschrikken driftig zijn; oprijden; opstuiven; opvaren; opvliegen
Aufschrecken opschrikken
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aufschrecken opschrikken doen opschrikken; wakker schrikken

Verwante vertalingen van opschrikken