Overzicht
Nederlands naar Duits:   Meer gegevens...
  1. versoberd:
  2. versoberen:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor versoberd (Nederlands) in het Duits

versoberd:

versoberd bijvoeglijk naamwoord

  1. versoberd (vereenvoudigd)
    eigeschränkt; kürzertretend; sparsahm lebend

Vertaal Matrix voor versoberd:

BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
eigeschränkt vereenvoudigd; versoberd
kürzertretend vereenvoudigd; versoberd
sparsahm lebend vereenvoudigd; versoberd

versoberen:

versoberen werkwoord (versober, versobert, versoberde, versoberden, versoberd)

  1. versoberen (vereenvoudigen; vergemakkelijken; simplificeren; bemakkelijken)
    vereinfachen; simplifizieren
    • vereinfachen werkwoord (vereinfache, vereinfachst, vereinfacht, vereinfachte, vereinfachtet, vereinfacht)
    • simplifizieren werkwoord (simplifiziere, simplifizierst, simplifiziert, simplifizierte, simplifiziertet, simplifiziert)

Conjugations for versoberen:

o.t.t.
  1. versober
  2. versobert
  3. versobert
  4. versoberen
  5. versoberen
  6. versoberen
o.v.t.
  1. versoberde
  2. versoberde
  3. versoberde
  4. versoberden
  5. versoberden
  6. versoberden
v.t.t.
  1. heb versoberd
  2. hebt versoberd
  3. heeft versoberd
  4. hebben versoberd
  5. hebben versoberd
  6. hebben versoberd
v.v.t.
  1. had versoberd
  2. had versoberd
  3. had versoberd
  4. hadden versoberd
  5. hadden versoberd
  6. hadden versoberd
o.t.t.t.
  1. zal versoberen
  2. zult versoberen
  3. zal versoberen
  4. zullen versoberen
  5. zullen versoberen
  6. zullen versoberen
o.v.t.t.
  1. zou versoberen
  2. zou versoberen
  3. zou versoberen
  4. zouden versoberen
  5. zouden versoberen
  6. zouden versoberen
diversen
  1. versober!
  2. versobert!
  3. versoberd
  4. versoberend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor versoberen:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
simplifizieren bemakkelijken; simplificeren; vereenvoudigen; vergemakkelijken; versoberen
vereinfachen bemakkelijken; simplificeren; vereenvoudigen; vergemakkelijken; versoberen