Overzicht
Nederlands naar Spaans:   Meer gegevens...
  1. cursus:
  2. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor cursus (Nederlands) in het Spaans

cursus:

cursus [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

  1. de cursus (onderricht; onderwijs; les; onderrichting)
    la educación; la clase; la enseñanza
  2. de cursus (studie; leergang; kursus)
    el estudios; el curso; la carrera; el cursillo
    • estudios [el ~] zelfstandig naamwoord
    • curso [el ~] zelfstandig naamwoord
    • carrera [la ~] zelfstandig naamwoord
    • cursillo [el ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor cursus:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
carrera cursus; kursus; leergang; studie concours; draven; ervaring; gedraaf; gehaast; gehol; gejaag; gejacht; gejakker; geren; hardloopwedstrijd; hardloperij; loop; partij; pot; praktijk; race; rennen; routine; strijd; wedloop; wedloop van hardlopers; wedren; wedstrijd
clase cursus; les; onderricht; onderrichting; onderwijs aantal personen bijeen; aard; categorie; classificatie; college; collegezaal; collegium; cursusprogramma; genre; gezelschap; groep; instructie; klas; klaslokaal; klasse; klassenlokaal; leerprogramma; lering; les; leslokaal; lesprogramma; lesuur; lokaal; maatschappelijke klasse; middelbare school; objectklasse; onderricht; onderrichting; onderverdeling; onderwijs; onderwijsprogramma; orde; rang; schooljaar; schoolklas; schoollokaal; slag; sociale groep; soort; stand; type; universitaire les; vaklokaal
cursillo cursus; kursus; leergang; studie les; lesuur
curso cursus; kursus; leergang; studie beloop; klas; les; lesuur; schoolklas
educación cursus; les; onderricht; onderrichting; onderwijs bekwaming; beleefdheid; betamelijkheid; correctheid; dresseren; dressuur; educatie; geestelijke vorming; instructie; kundig maken; lering; les; oefening; onderricht; onderrichting; onderwijs; onderwijswezen; ontplooiing; ontwikkeling; opleiding; opvoeding; scholing; schoolopleiding; training; urbaniteit; vaardigheidsoefening; vooruitgang; vorming
enseñanza cursus; les; onderricht; onderrichting; onderwijs aanwijzing; bevelschrift; consigne; dwangbevel; instructie; onderwijs; onderwijswezen; opdracht; opleiding; opvoeding; order; scholing; schoolopleiding; taak; voorschrift; vorming
estudios cursus; kursus; leergang; studie bestudering; ervaring; les; lesuur; oefening; opnamestudio; praktijk; routine; studeerkamers; studeervertrekken; studio's; vaardigheidsoefening; werkkamers
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
curso verloop

Verwante woorden van "cursus":

  • cursussen

Verwante definities voor "cursus":

  1. aantal lessen die bij elkaar horen1
    • ik volg een cursus om te leren tekstverwerken1

Wiktionary: cursus


Cross Translation:
FromToVia
cursus curso course — period of learning