Overzicht
Nederlands naar Spaans:   Meer gegevens...
  1. bewenen:
  2. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor bewenen (Nederlands) in het Spaans

bewenen:

bewenen werkwoord (beween, beweent, beweende, beweenden, beweend)

  1. bewenen (rouwen; in de rouw zijn)
  2. bewenen
    llorar

Conjugations for bewenen:

o.t.t.
  1. beween
  2. beweent
  3. beweent
  4. bewenen
  5. bewenen
  6. bewenen
o.v.t.
  1. beweende
  2. beweende
  3. beweende
  4. beweenden
  5. beweenden
  6. beweenden
v.t.t.
  1. heb beweend
  2. hebt beweend
  3. heeft beweend
  4. hebben beweend
  5. hebben beweend
  6. hebben beweend
v.v.t.
  1. had beweend
  2. had beweend
  3. had beweend
  4. hadden beweend
  5. hadden beweend
  6. hadden beweend
o.t.t.t.
  1. zal bewenen
  2. zult bewenen
  3. zal bewenen
  4. zullen bewenen
  5. zullen bewenen
  6. zullen bewenen
o.v.t.t.
  1. zou bewenen
  2. zou bewenen
  3. zou bewenen
  4. zouden bewenen
  5. zouden bewenen
  6. zouden bewenen
diversen
  1. beween!
  2. beweent!
  3. beweend
  4. bewenend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor bewenen:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
estar de duelo bewenen; in de rouw zijn; rouwen
estar de luto bewenen; in de rouw zijn; rouwen rouw dragen
guardar luto bewenen; in de rouw zijn; rouwen
llorar bewenen brullen; gillen; grienen; huilen; janken; krijsen; schreien; snikken; snotteren; zich beklagen

Wiktionary: bewenen


Cross Translation:
FromToVia
bewenen deplorar; arrepentirse de; lamentar regretter — Avoir du chagrin de l’absence, de la perte, de la mort de quelqu’un.