Overzicht
Nederlands naar Spaans:   Meer gegevens...
  1. uitjouwen:
  2. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor uitjouwen (Nederlands) in het Spaans

uitjouwen:

uitjouwen werkwoord

  1. uitjouwen (joelen)
    gritar; chillar; aullar; bramar
  2. uitjouwen (uitschelden; schelden; beledigen; uitmaken voor)

Vertaal Matrix voor uitjouwen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
chillar joelen
insultar afsnauwen; uitvallen tegen
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aullar joelen; uitjouwen brullen; emmeren; gillen; grienen; huilen; janken; krijsen; roepen; schreeuwen; sniffen; snikken; snotteren; wenen
blasfemar beledigen; schelden; uitjouwen; uitmaken voor; uitschelden belasteren; beschimpen; blaffen; brullen; bulderen; daveren; foeteren; honen; ketteren; kwaadspreken; lasteren; roddelen; schreeuwen; smaden; verguizen; vloeken
bramar joelen; uitjouwen blaffen; blèren; brullen; bulderen; daveren; foeteren; fulmineren; gillen; huilen; janken; krijsen; razen; schreeuwen; tekeergaan; tieren; vloeken
chillar joelen; uitjouwen blaffen; blèren; brullen; bulderen; daveren; emmeren; fluisteren; foeteren; gillen; het uitgillen; huilen; janken; knarsen; krassen; krijsen; lispelen; luidkeels iets verkondigen; piepen; roepen; schetteren; schreeuwen; sissen; tetteren; uitbrullen; uitgillen; uitkrijsen; uitroepen; uitschreeuwen; zich beklagen; zich krabben
gritar joelen; uitjouwen aanroepen; blaffen; blèren; brullen; bulderen; gillen; het uitgillen; huilen; janken; krijsen; roepen; schreeuwen; toeroepen; uitbrullen; uitgillen; uitkrijsen; uitroepen; uitschreeuwen
injuriar beledigen; schelden; uitjouwen; uitmaken voor; uitschelden belasteren; beschimpen; grieven; krenken; kwaadspreken; kwetsen; lasteren; pijn doen; smaden; uitfoeteren; uitkafferen; uitschelden; uitvloeken; zeer doen
insultar beledigen; schelden; uitjouwen; uitmaken voor; uitschelden belasteren; beschimpen; bespotten; foeteren; ketteren; kwaadspreken; lasteren; smaden; uitschelden; vloeken
lanzar blasfemias beledigen; schelden; uitjouwen; uitmaken voor; uitschelden blaffen; brullen; bulderen; daveren; foeteren; fulmineren; ketteren; razen; schreeuwen; te keer gaan; tekeergaan; tieren; uitvaren tegen; vloeken
maldecir beledigen; schelden; uitjouwen; uitmaken voor; uitschelden belasteren; foeteren; ketteren; kwaad zijn; kwaadspreken; lasteren; roddelen; schuimbekken; verdoemen; veroordelen tot de hel; vervloeken; verwensen; vloeken; woedend zijn

Wiktionary: uitjouwen

uitjouwen
verb
  1. honend toeroepen

Cross Translation:
FromToVia
uitjouwen burlar; chasquear; mofarse; escarnecer bafouertraiter quelqu’un ou quelque chose avec une moquerie outrageante ou dédaigneux.