Overzicht
Nederlands naar Frans:   Meer gegevens...
  1. responderen:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor responderen (Nederlands) in het Frans

responderen:

responderen werkwoord (respondeer, respondeert, respondeerde, respondeerden, gerespondeerd)

  1. responderen (antwoorden; beantwoorden)
    répondre; répondre à; répliquer; riposter; réagir
    • répondre werkwoord (réponds, répond, répondons, répondez, )
    • répondre à werkwoord
    • répliquer werkwoord (réplique, répliques, répliquons, répliquez, )
    • riposter werkwoord (riposte, ripostes, ripostons, ripostez, )
    • réagir werkwoord (réagis, réagit, réagissons, réagissez, )
  2. responderen (reageren; antwoorden)
    répondre
    • répondre werkwoord (réponds, répond, répondons, répondez, )

Conjugations for responderen:

o.t.t.
  1. respondeer
  2. respondeert
  3. respondeert
  4. responderen
  5. responderen
  6. responderen
o.v.t.
  1. respondeerde
  2. respondeerde
  3. respondeerde
  4. respondeerden
  5. respondeerden
  6. respondeerden
v.t.t.
  1. heb gerespondeerd
  2. hebt gerespondeerd
  3. heeft gerespondeerd
  4. hebben gerespondeerd
  5. hebben gerespondeerd
  6. hebben gerespondeerd
v.v.t.
  1. had gerespondeerd
  2. had gerespondeerd
  3. had gerespondeerd
  4. hadden gerespondeerd
  5. hadden gerespondeerd
  6. hadden gerespondeerd
o.t.t.t.
  1. zal responderen
  2. zult responderen
  3. zal responderen
  4. zullen responderen
  5. zullen responderen
  6. zullen responderen
o.v.t.t.
  1. zou responderen
  2. zou responderen
  3. zou responderen
  4. zouden responderen
  5. zouden responderen
  6. zouden responderen
diversen
  1. respondeer!
  2. respondeert!
  3. gerespondeerd
  4. responderend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor responderen:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
riposter antwoorden; beantwoorden; responderen
réagir antwoorden; beantwoorden; responderen ingaan; reageren
répliquer antwoorden; beantwoorden; responderen argumenteren; disputeren; in tegenspraak zijn met; protesteren; redetwisten; tegenspreken; tegenwerpen; twisten; weerspreken
répondre antwoorden; beantwoorden; reageren; responderen antwoorden; beantwoorden; ingaan; reageren
répondre à antwoorden; beantwoorden; responderen erop ingaan; ingaan op; reageren op