Nederlands

Uitgebreide vertaling voor vasten (Nederlands) in het Frans

vasten:

vasten [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

  1. de vasten (onthouden)
    le carême; le jeûne; l'abstention; l'abstinence; la renonciation

vasten werkwoord (vast, vastte, vastten, gevast)

  1. vasten (abstineren)
    faire la grève de la faim; jeûner; faire son carême; priver de; faire carême; observer le carême; s'abstenir; s'abstenir de

Conjugations for vasten:

o.t.t.
  1. vast
  2. vast
  3. vast
  4. vastten
  5. vastten
  6. vastten
o.v.t.
  1. vastte
  2. vastte
  3. vastte
  4. vastten
  5. vastten
  6. vastten
v.t.t.
  1. heb gevast
  2. hebt gevast
  3. heeft gevast
  4. hebben gevast
  5. hebben gevast
  6. hebben gevast
v.v.t.
  1. had gevast
  2. had gevast
  3. had gevast
  4. hadden gevast
  5. hadden gevast
  6. hadden gevast
o.t.t.t.
  1. zal vasten
  2. zult vasten
  3. zal vasten
  4. zullen vasten
  5. zullen vasten
  6. zullen vasten
o.v.t.t.
  1. zou vasten
  2. zou vasten
  3. zou vasten
  4. zouden vasten
  5. zouden vasten
  6. zouden vasten
en verder
  1. ben gevast
  2. bent gevast
  3. is gevast
  4. zijn gevast
  5. zijn gevast
  6. zijn gevast
diversen
  1. vast!
  2. vast!
  3. gevast
  4. vastend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor vasten:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
abstention onthouden; vasten 't afzien van; abstinentie; afschaffing; geheelonthouding; onthouding
abstinence onthouden; vasten 't afzien van; abstinentie; afschaffing; geheelonthouding; onthouding
carême onthouden; vasten 't afzien van; abstinentie; geheelonthouding; onthouding; ramadan; vastentijd
jeûne onthouden; vasten 't afzien van; abstinentie; geheelonthouding; hongerkuur; onthouding
renonciation onthouden; vasten afstappen; afzien van
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
faire carême abstineren; vasten
faire la grève de la faim abstineren; vasten hongerstaken
faire son carême abstineren; vasten
jeûner abstineren; vasten
observer le carême abstineren; vasten
priver de abstineren; vasten beroven; beroven van; depriveren; ontdoen; ontnemen; te kort doen; uitbuiten
s'abstenir abstineren; vasten abstineren; afslaan; afwijzen; afwimpelen; bedanken; onthouden
s'abstenir de abstineren; vasten abstineren; afslaan; afwijzen; afwimpelen; bedanken; onthouden; zich onthouden

Wiktionary: vasten

vasten
noun
  1. een tijd waarin men zich meest om religieuze redenen bepaalde zaken, veelal voedsel, ontzegt
verb
  1. zich onthouden van voedsel
vasten
noun
  1. christianisme‎|fr temps d’abstinence et de jeûne qui comprendre quarante-six jours entre le mardi gras et le jour de Pâques, et pendant lequel un certain nombre de jeûnes, d’abstinences et d’autres privations sont ordonnées par l’Église.
  2. abstention totale d’aliments.
verb
  1. manger peu, manger moins qu’il ne falloir, ou même ne pas manger du tout, soit par une privation volontaire, soit par une abstinence forcer et faute d’aliments.

Cross Translation:
FromToVia
vasten carême Lent — period of penitence for Christians before Easter
vasten jeûner fast — to abstain from or eat very little food
vasten jeûne fasting — period of time when one abstains from or eats very little food