Overzicht
Nederlands naar Frans:   Meer gegevens...
  1. zemelen:
  2. zemel:
  3. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor zemelen (Nederlands) in het Frans

zemelen:

zemelen werkwoord (zemel, zemelt, zemelde, zemelden, gezemeld)

  1. zemelen
    emmerder; ennuyer; enquiquiner; faire suer les gens
    • emmerder werkwoord (emmerde, emmerdes, emmerdons, emmerdez, )
    • ennuyer werkwoord (ennuie, ennuies, ennuyons, ennuyez, )
    • enquiquiner werkwoord (enquiquine, enquiquines, enquiquinons, enquiquinez, )

Conjugations for zemelen:

o.t.t.
  1. zemel
  2. zemelt
  3. zemelt
  4. zemelen
  5. zemelen
  6. zemelen
o.v.t.
  1. zemelde
  2. zemelde
  3. zemelde
  4. zemelden
  5. zemelden
  6. zemelden
v.t.t.
  1. heb gezemeld
  2. hebt gezemeld
  3. heeft gezemeld
  4. hebben gezemeld
  5. hebben gezemeld
  6. hebben gezemeld
v.v.t.
  1. had gezemeld
  2. had gezemeld
  3. had gezemeld
  4. hadden gezemeld
  5. hadden gezemeld
  6. hadden gezemeld
o.t.t.t.
  1. zal zemelen
  2. zult zemelen
  3. zal zemelen
  4. zullen zemelen
  5. zullen zemelen
  6. zullen zemelen
o.v.t.t.
  1. zou zemelen
  2. zou zemelen
  3. zou zemelen
  4. zouden zemelen
  5. zouden zemelen
  6. zouden zemelen
diversen
  1. zemel!
  2. zemelt!
  3. gezemeld
  4. zemelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor zemelen:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
emmerder zemelen
ennuyer zemelen lastigvallen; teisteren; vervelen
enquiquiner zemelen etteren; griepen; jennen; klieren; koeioneren; kwellen; narren; pesten; plagen; sarren; stangen; tarten; tergen; treiteren; uitdagen; wegpesten; zeiken; zieken
faire suer les gens zemelen

Verwante woorden van "zemelen":


Wiktionary: zemelen

zemelen
noun
  1. voeding|nld de met de zaadhuiden vergroeide vruchtwanden en kiemen, die vrij komen bij het tot meel malen van de graankorrel
    • zemelenson
zemelen
noun
  1. résidu de la mouture du blé et d’autres céréales, provenant du péricarpe des grains.

Cross Translation:
FromToVia
zemelen grogner; maugréer; maronner; râler; récriminer; ronchonner; rouspéter nörgelnpenetrant/störend, aber nicht aggressiv seinen Unmut äußern

zemel:

zemel [de ~] zelfstandig naamwoord

  1. de zemel (zeurkous; geitenbreier; zeikerd; zeurpiet; zeur)
    l'emmerdeur; le casse-cul; le rabâcheur; le casse-pieds; le radoteur

Vertaal Matrix voor zemel:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
casse-cul geitenbreier; zeikerd; zemel; zeur; zeurkous; zeurpiet ellendeling; etter; etterbak; galbak; geitenbreier; klier; kreng; kwijler; lammeling; lamzak; lanterfanter; lapzwans; leegloper; lijntrekker; mispunt; nietsnut; schoft; schurk; slampamper; slapkous; smeerlap; stuk ongeluk; zeveraar
casse-pieds geitenbreier; zeikerd; zemel; zeur; zeurkous; zeurpiet hinderlijk persoon; lastpak; lastpost
emmerdeur geitenbreier; zeikerd; zemel; zeur; zeurkous; zeurpiet babbelaar; ellendeling; etter; etterbak; geitenbreier; haarklover; kletser; klier; kreng; kwijler; lammeling; lamzak; lanterfanter; lapzwans; leegloper; leuterkous; lijntrekker; mierenneuker; mispunt; muggenzifter; nietsnut; ouwehoer; scherpslijper; schoft; schurk; slampamper; slapkous; smeerlap; stuk ongeluk; zeveraar; zwamneus
rabâcheur geitenbreier; zeikerd; zemel; zeur; zeurkous; zeurpiet babbelaar; klep; kletskop; kletskous; kletsmajoor; kwebbel; leuteraar; zwammer; zwetser
radoteur geitenbreier; zeikerd; zemel; zeur; zeurkous; zeurpiet babbelaar; babbelaarster; keutelaar; klep; kletser; kletskop; kletskous; kletsmajoor; kletstante; kwebbel; kwijler; leuteraar; leuteraarster; leuterkous; ouwehoer; zeveraar; zwammer; zwamneus; zwetser

Verwante woorden van "zemel":


Wiktionary: zemel

zemel
noun
  1. résidu de la mouture du blé et d’autres céréales, provenant du péricarpe des grains.

Cross Translation:
FromToVia
zemel son bran — outside layer of a grain