Overzicht
Nederlands Synoniemen:   Meer gegevens...
  1. afbikken:


Nederlands

Uitgebreide synoniemen voor afbikken in het Nederlands

afbikken:

afbikken [znw.] zelfstandig naamwoord

  1. afbikken
    het bikken; afbikken; wegbikken
    • bikken [het ~] zelfstandig naamwoord
    • afbikken [znw.] zelfstandig naamwoord
    • wegbikken [znw.] zelfstandig naamwoord

afbikken werkwoord (bik af, bikt af, bikte af, bikten af, afgebikt)

  1. afbikken
    wegbikken; afbikken
    • wegbikken werkwoord (bik weg, bikt weg, bikte weg, bikten weg, weggebikt)
    • afbikken werkwoord (bik af, bikt af, bikte af, bikten af, afgebikt)

Conjugations for afbikken:

o.t.t.
  1. bik af
  2. bikt af
  3. bikt af
  4. bikken af
  5. bikken af
  6. bikken af
o.v.t.
  1. bikte af
  2. bikte af
  3. bikte af
  4. bikten af
  5. bikten af
  6. bikten af
v.t.t.
  1. heb afgebikt
  2. hebt afgebikt
  3. heeft afgebikt
  4. hebben afgebikt
  5. hebben afgebikt
  6. hebben afgebikt
v.v.t.
  1. had afgebikt
  2. had afgebikt
  3. had afgebikt
  4. hadden afgebikt
  5. hadden afgebikt
  6. hadden afgebikt
o.t.t.t.
  1. zal afbikken
  2. zult afbikken
  3. zal afbikken
  4. zullen afbikken
  5. zullen afbikken
  6. zullen afbikken
o.v.t.t.
  1. zou afbikken
  2. zou afbikken
  3. zou afbikken
  4. zouden afbikken
  5. zouden afbikken
  6. zouden afbikken
diversen
  1. bik af!
  2. bikt af!
  3. afgebikt
  4. afbikkende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze