Nederlands
Uitgebreide synoniemen voor gaaf in het Nederlands
gaaf:
-
gaaf
schitterend; gaaf; mieters; tof-
schitterend bijvoeglijk naamwoord
-
gaaf bijvoeglijk naamwoord
-
mieters bijvoeglijk naamwoord
-
tof bijvoeglijk naamwoord
-
-
gaaf
gaaf; puntgaaf; onaangetast-
gaaf bijvoeglijk naamwoord
-
puntgaaf bijvoeglijk naamwoord
-
onaangetast bijvoeglijk naamwoord
-
-
gaaf
fantastisch; gaaf; fabelachtig; te gek; waanzinnig; krankzinnig; reuze; wijs-
fantastisch bijvoeglijk naamwoord
-
gaaf bijvoeglijk naamwoord
-
fabelachtig bijvoeglijk naamwoord
-
te gek bijvoeglijk naamwoord
-
waanzinnig bijvoeglijk naamwoord
-
krankzinnig bijvoeglijk naamwoord
-
reuze bijvoeglijk naamwoord
-
wijs bijvoeglijk naamwoord
-
-
gaaf
-
gaaf
maagdelijk; virginaal; puur; zuiver; ongerept; onaangeraakt; gaaf-
maagdelijk bijvoeglijk naamwoord
-
virginaal bijvoeglijk naamwoord
-
puur bijvoeglijk naamwoord
-
zuiver bijvoeglijk naamwoord
-
ongerept bijvoeglijk naamwoord
-
onaangeraakt bijvoeglijk naamwoord
-
gaaf bijvoeglijk naamwoord
-
-
gaaf
– erg goed 1 -
gaaf
– heel en compleet 1
Verwante woorden van "gaaf":
Alternatieve synoniemen voor "gaaf":
Antoniemen van "gaaf":
Verwante definities voor "gaaf":
afgaan:
-
afgaan
falen; verkeerd lopen; mislukken; misgaan; in de puree lopen; floppen; afgaan; mislopen; stranden-
verkeerd lopen werkwoord (loop verkeerd, loopt verkeerd, liep verkeerd, liepen verkeerd, verkeerd gelopen)
-
in de puree lopen werkwoord
-
afgaan
– dom lijken 1 -
afgaan
– je door iemand laten leiden omdat je hem vertrouwt 1 -
afgaan
– plotseling beginnen te werken 1 -
afgaan
– recht naar iemand toe lopen 1
Conjugations for afgaan:
o.t.t.
- ga af
- gaat af
- gaat af
- gaan af
- gaan af
- gaan af
o.v.t.
- ging af
- ging af
- ging af
- gingen af
- gingen af
- gingen af
v.t.t.
- ben afgegaan
- bent afgegaan
- is afgegaan
- zijn afgegaan
- zijn afgegaan
- zijn afgegaan
v.v.t.
- was afgegaan
- was afgegaan
- was afgegaan
- waren afgegaan
- waren afgegaan
- waren afgegaan
o.t.t.t.
- zal afgaan
- zult afgaan
- zal afgaan
- zullen afgaan
- zullen afgaan
- zullen afgaan
o.v.t.t.
- zou afgaan
- zou afgaan
- zou afgaan
- zouden afgaan
- zouden afgaan
- zouden afgaan
diversen
- ga af!
- gaat af!
- afgegaan
- afgaande
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze