Nederlands

Uitgebreide synoniemen voor klos in het Nederlands

klos:

klos [de ~] zelfstandig naamwoord

  1. de klos
    de klos; de garenklos
    • klos [de ~] zelfstandig naamwoord
    • garenklos [de ~] zelfstandig naamwoord
  2. de klos
    de spoel; werktuig om garen te winden; de haspel; de winding; winder; de klos
  3. de klos
    – blokje hout 1
    de klos
    – blokje hout 1
    • klos [de ~] zelfstandig naamwoord
      • er moeten klossen onder het bed om het te verhogen1

Verwante woorden van "klos":


Verwante definities voor "klos":

  1. blokje hout1
    • er moeten klossen onder het bed om het te verhogen1

klossen:

klossen werkwoord (klos, klost, kloste, klosten, geklost)

  1. klossen
    klossen; lopen met geluid

Conjugations for klossen:

o.t.t.
  1. klos
  2. klost
  3. klost
  4. klossen
  5. klossen
  6. klossen
o.v.t.
  1. kloste
  2. kloste
  3. kloste
  4. klosten
  5. klosten
  6. klosten
v.t.t.
  1. ben geklost
  2. bent geklost
  3. is geklost
  4. zijn geklost
  5. zijn geklost
  6. zijn geklost
v.v.t.
  1. was geklost
  2. was geklost
  3. was geklost
  4. waren geklost
  5. waren geklost
  6. waren geklost
o.t.t.t.
  1. zal klossen
  2. zult klossen
  3. zal klossen
  4. zullen klossen
  5. zullen klossen
  6. zullen klossen
o.v.t.t.
  1. zou klossen
  2. zou klossen
  3. zou klossen
  4. zouden klossen
  5. zouden klossen
  6. zouden klossen
en verder
  1. heb geklost
  2. hebt geklost
  3. heeft geklost
  4. hebben geklost
  5. hebben geklost
  6. hebben geklost
diversen
  1. klos!
  2. klost!
  3. geklost
  4. klossend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

klossen [het ~] zelfstandig naamwoord

  1. het klossen
    het klossen; geklos
    • klossen [het ~] zelfstandig naamwoord
    • geklos [znw.] zelfstandig naamwoord

Verwante woorden van "klossen":


Verwante synoniemen voor klos