Overzicht
Nederlands Synoniemen:   Meer gegevens...
  1. snotteren:


Nederlands

Uitgebreide synoniemen voor snotteren in het Nederlands

snotteren:

snotteren werkwoord (snotter, snottert, snotterde, snotterden, gesnotterd)

  1. snotteren
    snotteren; sniffen
    • snotteren werkwoord (snotter, snottert, snotterde, snotterden, gesnotterd)
    • sniffen werkwoord (snif, snift, snifte, sniften, gesnift)
  2. snotteren
    huilen; snotteren; snikken; grienen; janken
    • huilen werkwoord (huil, huilt, huilde, huilden, gehuild)
    • snotteren werkwoord (snotter, snottert, snotterde, snotterden, gesnotterd)
    • snikken werkwoord (snik, snikt, snikte, snikten, gesnikt)
    • grienen werkwoord (grien, grient, griende, grienden, gegriend)
    • janken werkwoord (jank, jankt, jankte, jankten, gejankt)

Conjugations for snotteren:

o.t.t.
  1. snotter
  2. snottert
  3. snottert
  4. snotteren
  5. snotteren
  6. snotteren
o.v.t.
  1. snotterde
  2. snotterde
  3. snotterde
  4. snotterden
  5. snotterden
  6. snotterden
v.t.t.
  1. heb gesnotterd
  2. hebt gesnotterd
  3. heeft gesnotterd
  4. hebben gesnotterd
  5. hebben gesnotterd
  6. hebben gesnotterd
v.v.t.
  1. had gesnotterd
  2. had gesnotterd
  3. had gesnotterd
  4. hadden gesnotterd
  5. hadden gesnotterd
  6. hadden gesnotterd
o.t.t.t.
  1. zal snotteren
  2. zult snotteren
  3. zal snotteren
  4. zullen snotteren
  5. zullen snotteren
  6. zullen snotteren
o.v.t.t.
  1. zou snotteren
  2. zou snotteren
  3. zou snotteren
  4. zouden snotteren
  5. zouden snotteren
  6. zouden snotteren
en verder
  1. ben gesnotterd
  2. bent gesnotterd
  3. is gesnotterd
  4. zijn gesnotterd
  5. zijn gesnotterd
  6. zijn gesnotterd
diversen
  1. snotter!
  2. snottert!
  3. gesnotterd
  4. snotterend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze