Overzicht
Nederlands Synoniemen:   Meer gegevens...
  1. fiets:
  2. fietsen:


Nederlands

Uitgebreide synoniemen voor fiets in het Nederlands

fiets:

fiets [de ~] zelfstandig naamwoord

  1. de fiets
    de fiets; het rijwiel
    • fiets [de ~] zelfstandig naamwoord
    • rijwiel [het ~] zelfstandig naamwoord
  2. de fiets
    – vervoermiddel met twee wielen en trappers die je rond moet draaien 1
    de fiets
    – vervoermiddel met twee wielen en trappers die je rond moet draaien 1
    • fiets [de ~] zelfstandig naamwoord
      • in Nederland heeft bijna iedereen een fiets1
    het rijwiel
    • rijwiel [het ~] zelfstandig naamwoord
  3. de fiets
    – vervoermiddel met twee wielen en trappers die je rond moet draaien 1
    de fiets
    – vervoermiddel met twee wielen en trappers die je rond moet draaien 1
    • fiets [de ~] zelfstandig naamwoord
      • in Nederland heeft bijna iedereen een fiets1

Verwante woorden van "fiets":


Verwante definities voor "fiets":

  1. vervoermiddel met twee wielen en trappers die je rond moet draaien1
    • in Nederland heeft bijna iedereen een fiets1

fietsen:

fietsen werkwoord (fiets, fietst, fietste, fietsten, gefietst)

  1. fietsen
    fietsen
    • fietsen werkwoord (fiets, fietst, fietste, fietsten, gefietst)

Conjugations for fietsen:

o.t.t.
  1. fiets
  2. fietst
  3. fietst
  4. fietsen
  5. fietsen
  6. fietsen
o.v.t.
  1. fietste
  2. fietste
  3. fietste
  4. fietsten
  5. fietsten
  6. fietsten
v.t.t.
  1. heb gefietst
  2. hebt gefietst
  3. heeft gefietst
  4. hebben gefietst
  5. hebben gefietst
  6. hebben gefietst
v.v.t.
  1. had gefietst
  2. had gefietst
  3. had gefietst
  4. hadden gefietst
  5. hadden gefietst
  6. hadden gefietst
o.t.t.t.
  1. zal fietsen
  2. zult fietsen
  3. zal fietsen
  4. zullen fietsen
  5. zullen fietsen
  6. zullen fietsen
o.v.t.t.
  1. zou fietsen
  2. zou fietsen
  3. zou fietsen
  4. zouden fietsen
  5. zouden fietsen
  6. zouden fietsen
en verder
  1. ben gefietst
  2. bent gefietst
  3. is gefietst
  4. zijn gefietst
  5. zijn gefietst
  6. zijn gefietst
diversen
  1. fiets!
  2. fietst!
  3. gefietst
  4. fietsend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Verwante woorden van "fietsen":


Verwante synoniemen voor fiets