Overzicht
Nederlands Synoniemen:   Meer gegevens...
  1. ruit:
  2. ruiten:
  3. ruien:


Nederlands

Uitgebreide synoniemen voor ruit in het Nederlands

ruit:

ruit [de ~] zelfstandig naamwoord

  1. de ruit
    het raam
    – uitsparing in muur met glas erin 1
    • raam [het ~] zelfstandig naamwoord
      • ik keek door het raam naar buiten1
    het venster; de ruit; de vensterruit
    • venster [het ~] zelfstandig naamwoord
    • ruit [de ~] zelfstandig naamwoord
    • vensterruit [de ~] zelfstandig naamwoord
  2. de ruit
    het raam; het glas; het vensterglas; de ruit
    • raam [het ~] zelfstandig naamwoord
    • glas [het ~] zelfstandig naamwoord
    • vensterglas [het ~] zelfstandig naamwoord
    • ruit [de ~] zelfstandig naamwoord
  3. de ruit
    – figuur met vier rechte zijden en scherpe hoeken 1
    de ruit
    – figuur met vier rechte zijden en scherpe hoeken 1
    • ruit [de ~] zelfstandig naamwoord
      • als je de rechthoek vervormt krijg je een ruit1
  4. de ruit
    – glas in een raam 1
    de ruit
    – glas in een raam 1
    • ruit [de ~] zelfstandig naamwoord
      • hij schopte met de bal een ruit stuk1
  5. de ruit
    – patroon van kruisende lijnen 1
    de ruit
    – patroon van kruisende lijnen 1
    • ruit [de ~] zelfstandig naamwoord
      • een rok met een Schotse ruit1

Verwante woorden van "ruit":


Verwante definities voor "ruit":

  1. figuur met vier rechte zijden en scherpe hoeken1
    • als je de rechthoek vervormt krijg je een ruit1
  2. glas in een raam1
    • hij schopte met de bal een ruit stuk1
  3. patroon van kruisende lijnen1
    • een rok met een Schotse ruit1

ruit vorm van ruiten:

ruiten bijvoeglijk naamwoord

  1. ruiten
    ruiten
    • ruiten bijvoeglijk naamwoord

Verwante woorden van "ruiten":


ruit vorm van ruien:

ruien werkwoord (rui, ruit, ruide, ruiden, geruid)

  1. ruien
    ruien; verharen
    • ruien werkwoord (rui, ruit, ruide, ruiden, geruid)
    • verharen werkwoord

Conjugations for ruien:

o.t.t.
  1. rui
  2. ruit
  3. ruit
  4. ruien
  5. ruien
  6. ruien
o.v.t.
  1. ruide
  2. ruide
  3. ruide
  4. ruiden
  5. ruiden
  6. ruiden
v.t.t.
  1. heb geruid
  2. hebt geruid
  3. heeft geruid
  4. hebben geruid
  5. hebben geruid
  6. hebben geruid
v.v.t.
  1. had geruid
  2. had geruid
  3. had geruid
  4. hadden geruid
  5. hadden geruid
  6. hadden geruid
o.t.t.t.
  1. zal ruien
  2. zult ruien
  3. zal ruien
  4. zullen ruien
  5. zullen ruien
  6. zullen ruien
o.v.t.t.
  1. zou ruien
  2. zou ruien
  3. zou ruien
  4. zouden ruien
  5. zouden ruien
  6. zouden ruien
diversen
  1. rui!
  2. ruit!
  3. geruid
  4. ruiend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Verwante woorden van "ruien":