Overzicht
Nederlands naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. convoceren:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor convoceren (Nederlands) in het Zweeds

convoceren:

convoceren werkwoord (convoceer, convoceert, convoceerde, convoceerden, geconvoceerd)

  1. convoceren (bijeenroepen; samenroepen)
    samla; kalla ihop
    • samla werkwoord (samlar, samlade, samlat)
    • kalla ihop werkwoord (kallar ihop, kallade ihop, kallat ihop)

Conjugations for convoceren:

o.t.t.
  1. convoceer
  2. convoceert
  3. convoceert
  4. convoceren
  5. convoceren
  6. convoceren
o.v.t.
  1. convoceerde
  2. convoceerde
  3. convoceerde
  4. convoceerden
  5. convoceerden
  6. convoceerden
v.t.t.
  1. heb geconvoceerd
  2. hebt geconvoceerd
  3. heeft geconvoceerd
  4. hebben geconvoceerd
  5. hebben geconvoceerd
  6. hebben geconvoceerd
v.v.t.
  1. had geconvoceerd
  2. had geconvoceerd
  3. had geconvoceerd
  4. hadden geconvoceerd
  5. hadden geconvoceerd
  6. hadden geconvoceerd
o.t.t.t.
  1. zal convoceren
  2. zult convoceren
  3. zal convoceren
  4. zullen convoceren
  5. zullen convoceren
  6. zullen convoceren
o.v.t.t.
  1. zou convoceren
  2. zou convoceren
  3. zou convoceren
  4. zouden convoceren
  5. zouden convoceren
  6. zouden convoceren
en verder
  1. ben geconvoceerd
  2. bent geconvoceerd
  3. is geconvoceerd
  4. zijn geconvoceerd
  5. zijn geconvoceerd
  6. zijn geconvoceerd
diversen
  1. convoceer!
  2. convoceert!
  3. geconvoceerd
  4. convocerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor convoceren:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
kalla ihop bijeenroepen; convoceren; samenroepen
samla bijeenroepen; convoceren; samenroepen afhalen; afhalen en meenemen; afnemen; bij elkaar brengen; bijeen scharrelen; bijeenbrengen; bijeenzamelen; bijeenzoeken; concentreren; cumuleren; erbij komen; inzamelen; meenemen; oogsten; opeenhopen; ophalen; oppikken; oppotten; plukken; samenbrengen; samenpakken; samenrapen; samenscholen; sparen; verenigen; vergaren; verzamelen; weghalen; wegnemen