Overzicht
Nederlands naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. geslepen:
  2. slijpen:
  3. slepen:
  4. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor geslepen (Nederlands) in het Zweeds

geslepen:

geslepen bijvoeglijk naamwoord

  1. geslepen (doortrapt; gemeen; achterbaks; )
    slug; falsk; elakt; slugt; falskt
    • slug bijvoeglijk naamwoord
    • falsk bijvoeglijk naamwoord
    • elakt bijvoeglijk naamwoord
    • slugt bijvoeglijk naamwoord
    • falskt bijvoeglijk naamwoord
  2. geslepen (vlak; effen; gelijk; )
    lugn; slätt; slät; mild; lugnt; jämnt; lent; milt
    • lugn bijvoeglijk naamwoord
    • slätt bijvoeglijk naamwoord
    • slät bijvoeglijk naamwoord
    • mild bijvoeglijk naamwoord
    • lugnt bijvoeglijk naamwoord
    • jämnt bijvoeglijk naamwoord
    • lent bijvoeglijk naamwoord
    • milt bijvoeglijk naamwoord
  3. geslepen (listig; sluw; geraffineerd; )
    slug; listig; beräknad; listigt; slugt
  4. geslepen (gladgeslepen; gepolijst; gladgemaakt)
    polerad
  5. geslepen (leep; sluw; gewiekst; gehaaid)
    beräknande; slugt
  6. geslepen (doorgewinterd; door en door; geroutineerd; uitgeslapen)
    kryddad; kryddat

Vertaal Matrix voor geslepen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
listig doortraptheid; geraffineerdheid; gewiekstheid; gladheid; leepheid; listigheid; raffinement; sluwheid; snoodheid
lugn vredelievendheid; vreedzaamheid; windstilte
slug geraffineerdheid; leepheid; raffinement
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
beräknad arglistig; doortrapt; geraffineerd; geslepen; leep; link; listig; slinks; sluw berekend; steeds op voordeel uit
beräknande gehaaid; geslepen; gewiekst; leep; sluw berekenend; gehaaid; gewiekst
elakt achterbaks; doortrapt; gehaaid; gemeen; geniepig; geraffineerd; geslepen; gewiekst; gluiperig; leep; listig; slinks; sluw; snood; stiekem; uitgekookt ellende; gemeen; hatelijk; kwaadwillig; kwalijk; laag; laag-bij-de-grond; laaghartig; liederlijk; malheur; met slechte intentie; moeilijkheden; onedel; ongeluk; onheil; onspoed; onzedelijk; pech; ramp; rampspoed; slecht; snood; stekelig; tegenslag; tegenspoed; terugslag; vals; verdorven; verregaand zedenloos; vicieus; vijandig
falsk achterbaks; doortrapt; gehaaid; gemeen; geniepig; geraffineerd; geslepen; gewiekst; gluiperig; leep; listig; slinks; sluw; snood; stiekem; uitgekookt achterbaks; bedriegelijk; geaffecteerd; gefingeerd; gekunsteld; gemaakt; gemeen; geniepig; gewrongen; gezocht; gluiperig; in het geniep; kwaadwillig; leugenachtig; met slechte intentie; nagemaakt; niet echt; ondergeschoven; onecht; onnatuurlijk; onwaar; onwelluidend; slecht; snood; stiekem; tweetongig; vals
falskt achterbaks; doortrapt; gehaaid; gemeen; geniepig; geraffineerd; geslepen; gewiekst; gluiperig; leep; listig; slinks; sluw; snood; stiekem; uitgekookt achterbaks; bedriegelijk; doorelkaar; geaffecteerd; gefingeerd; gekunsteld; gemaakt; gemeen; geniepig; gewrongen; gezocht; gluiperig; in de war; in het geniep; kwaadwillig; leugenachtig; met slechte intentie; nagemaakt; niet echt; ondergeschoven; onecht; onheus; onnatuurlijk; onwaar; onwaarachtig; onwelluidend; slecht; snood; stiekem; ten onrechte; tweetongig; vals; valselijk
jämnt effen; egaal; gelijk; geslepen; glad; plat; strak; vlak; vlakuit evenwichtig; in evenwicht; op rolletjes; quitte
kryddad door en door; doorgewinterd; geroutineerd; geslepen; uitgeslapen gekruid; gepeperd; hartig; heet; pikant; pittig
kryddat door en door; doorgewinterd; geroutineerd; geslepen; uitgeslapen gekruid; gepeperd; hartig; heet; kruidig; pikant; pittig
lent effen; egaal; gelijk; geslepen; glad; plat; strak; vlak; vlakuit smeuïg
listig arglistig; doortrapt; geraffineerd; geslepen; leep; link; listig; slinks; sluw berekenend; bezwaarlijk; clever; gehaaid; gewiekst; kien; lastig; met bezwaren; pienter; schrander; slangachtig; slim; snugger; uitgeslapen
listigt arglistig; doortrapt; geraffineerd; geslepen; leep; link; listig; slinks; sluw berekenend; bezwaarlijk; clever; gehaaid; gewiekst; kien; lastig; met bezwaren; obsceen; pienter; schrander; schuin; slangachtig; slim; snugger; uitgeslapen; vies; vunzig; zedeloos
lugn effen; egaal; gelijk; geslepen; glad; plat; strak; vlak; vlakuit beheerst
lugnt effen; egaal; gelijk; geslepen; glad; plat; strak; vlak; vlakuit amicaal; bedaard; beheerst; gedeisd; gelijkmoedig; gerust; kalm; kameraadschappelijk; rustig; rustigjes; stil; vriendschappelijk
mild effen; egaal; gelijk; geslepen; glad; plat; strak; vlak; vlakuit clement; goedhartig; mak; mild; welwillend; zacht; zachtaardig
milt effen; egaal; gelijk; geslepen; glad; plat; strak; vlak; vlakuit amicaal; clement; goedhartig; kameraadschappelijk; mak; mild; vriendschappelijk; welwillend; zacht; zachtaardig
polerad gepolijst; geslepen; gladgemaakt; gladgeslepen gepoetst; gepolijst; opgepoetst
slug achterbaks; arglistig; doortrapt; gehaaid; gemeen; geniepig; geraffineerd; geslepen; gewiekst; gluiperig; leep; link; listig; slinks; sluw; snood; stiekem; uitgekookt behorende tot de harde kern; intelligent; pienter; schrander; van de harde kern
slugt achterbaks; arglistig; doortrapt; gehaaid; gemeen; geniepig; geraffineerd; geslepen; gewiekst; gluiperig; leep; link; listig; slinks; sluw; snood; stiekem; uitgekookt behorende tot de harde kern; berekenend; gehaaid; gewiekst; van de harde kern
slät effen; egaal; gelijk; geslepen; glad; plat; strak; vlak; vlakuit gelikt; gladjanusachtig
slätt effen; egaal; gelijk; geslepen; glad; plat; strak; vlak; vlakuit glad neerliggend; op rolletjes; rimpelloos; sluik; vlakte

Verwante woorden van "geslepen":


Wiktionary: geslepen


Cross Translation:
FromToVia
geslepen listig; slug cunning — sly

slijpen:

slijpen werkwoord (slijp, slijpt, slijpte, slijpten, geslepen)

  1. slijpen (wetten; aanzetten; scherpen)
    bryna; slipa
    • bryna werkwoord (brynar, brynade, brynat)
    • slipa werkwoord (slipar, slipade, slipat)
  2. slijpen (scherp maken)
    slipa; skärpa; vässa
    • slipa werkwoord (slipar, slipade, slipat)
    • skärpa werkwoord (skärper, skärpte, skärpt)
    • vässa werkwoord (vässar, vässade, vässat)
  3. slijpen (aanslijpen)
    slipa; vässa
    • slipa werkwoord (slipar, slipade, slipat)
    • vässa werkwoord (vässar, vässade, vässat)

Conjugations for slijpen:

o.t.t.
  1. slijp
  2. slijpt
  3. slijpt
  4. slijpen
  5. slijpen
  6. slijpen
o.v.t.
  1. slijpte
  2. slijpte
  3. slijpte
  4. slijpten
  5. slijpten
  6. slijpten
v.t.t.
  1. heb geslepen
  2. hebt geslepen
  3. heeft geslepen
  4. hebben geslepen
  5. hebben geslepen
  6. hebben geslepen
v.v.t.
  1. had geslepen
  2. had geslepen
  3. had geslepen
  4. hadden geslepen
  5. hadden geslepen
  6. hadden geslepen
o.t.t.t.
  1. zal slijpen
  2. zult slijpen
  3. zal slijpen
  4. zullen slijpen
  5. zullen slijpen
  6. zullen slijpen
o.v.t.t.
  1. zou slijpen
  2. zou slijpen
  3. zou slijpen
  4. zouden slijpen
  5. zouden slijpen
  6. zouden slijpen
en verder
  1. ben geslepen
  2. bent geslepen
  3. is geslepen
  4. zijn geslepen
  5. zijn geslepen
  6. zijn geslepen
diversen
  1. slijp!
  2. slijpt!
  3. geslepen
  4. slijpend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

slijpen [znw.] zelfstandig naamwoord

  1. slijpen (wegslijpen)
    malning; slipande
    • malning [-en] zelfstandig naamwoord
    • slipande [-ett] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor slijpen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
malning slijpen; wegslijpen
skärpa bij de pinken zijn; geslepenheid; gewiekstheid; het bijtende; het nare; in vorm zijn; nauwheid; scherpte; smalheid; verstaanbaarheid
slipande slijpen; wegslijpen
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bryna aanzetten; scherpen; slijpen; wetten
skärpa scherp maken; slijpen aanhalen; aanpunten; verscherpen
slipa aanslijpen; aanzetten; scherp maken; scherpen; slijpen; wetten aanscherpen; aanspitsen; een slepende gang hebben
vässa aanslijpen; scherp maken; slijpen aanscherpen; aanspitsen

Wiktionary: slijpen


Cross Translation:
FromToVia
slijpen bryna; slipa; skärpa hone — to sharpen with a hone
slijpen vässa sharpen — to make sharp
slijpen slipa; skärpa; fila whet — hone or rub on with some substance for the purpose of sharpening
slijpen skärpa; slipa affileraiguiser le tranchant émousser ou ébrécher d’un instrument, lui donner le fil.
slijpen skärpa; vässa; skärpas aiguiserrendre aigu.
slijpen hugga; yxa taillercouper, retrancher d’une matière, en ôter avec le marteau, le ciseau, ou tout autre instrument, ce qu’il y a de superflu, pour lui donner une certaine forme, pour la rendre propre à tel ou tel usage.

slepen:

slepen werkwoord (sleep, sleept, sleepte, sleepten, geslepen)

  1. slepen
    bogsera; dra; släpa
    • bogsera werkwoord (bogserar, bogserade, bogserat)
    • dra werkwoord (drar, drog, dragit)
    • släpa werkwoord (släper, släpte, släpt)
  2. slepen
    släpa
    • släpa werkwoord (släper, släpte, släpt)
  3. slepen
    dra
    • dra werkwoord (drar, drog, dragit)

Conjugations for slepen:

o.t.t.
  1. sleep
  2. sleept
  3. sleept
  4. slepen
  5. slepen
  6. slepen
o.v.t.
  1. sleepte
  2. sleepte
  3. sleepte
  4. sleepten
  5. sleepten
  6. sleepten
v.t.t.
  1. heb geslepen
  2. hebt geslepen
  3. heeft geslepen
  4. hebben geslepen
  5. hebben geslepen
  6. hebben geslepen
v.v.t.
  1. had geslepen
  2. had geslepen
  3. had geslepen
  4. hadden geslepen
  5. hadden geslepen
  6. hadden geslepen
o.t.t.t.
  1. zal slepen
  2. zult slepen
  3. zal slepen
  4. zullen slepen
  5. zullen slepen
  6. zullen slepen
o.v.t.t.
  1. zou slepen
  2. zou slepen
  3. zou slepen
  4. zouden slepen
  5. zouden slepen
  6. zouden slepen
en verder
  1. ben geslepen
  2. bent geslepen
  3. is geslepen
  4. zijn geslepen
  5. zijn geslepen
  6. zijn geslepen
diversen
  1. sleep!
  2. sleept!
  3. geslepen
  4. slepend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

slepen [het ~] zelfstandig naamwoord

  1. het slepen (wegslepen)
    släppa bort

Vertaal Matrix voor slepen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
släppa bort slepen; wegslepen
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bogsera slepen sleuren
dra slepen aanslepen; eruit halen; inrukken; opdonderen; ophoepelen; opkrassen; oplazeren; oprekken; rekken; sjorren; te voorschijn trekken
släpa slepen aanslepen; dreggen; sjorren; sjouwen; sleuren; torsen; trekken; voorttrekken; zeulen

Verwante woorden van "slepen":


Wiktionary: slepen


Cross Translation:
FromToVia
slepen släpa; dra drag — to pull along a surface

Verwante vertalingen van geslepen