Overzicht
Nederlands naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. verzadigen:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor verzadigen (Nederlands) in het Zweeds

verzadigen:

verzadigen werkwoord (verzadig, verzadigt, verzadigde, verzadigden, verzadigd)

  1. verzadigen (verzadigd maken)
    mätta
    • mätta werkwoord (mättar, mättade, mättat)
  2. verzadigen (zich de buik vol eten)
    äta sig mätt
    • äta sig mätt werkwoord (äter sig mätt, åt sig mätt, ätit sig mätt)

Conjugations for verzadigen:

o.t.t.
  1. verzadig
  2. verzadigt
  3. verzadigt
  4. verzadigen
  5. verzadigen
  6. verzadigen
o.v.t.
  1. verzadigde
  2. verzadigde
  3. verzadigde
  4. verzadigden
  5. verzadigden
  6. verzadigden
v.t.t.
  1. heb verzadigd
  2. hebt verzadigd
  3. heeft verzadigd
  4. hebben verzadigd
  5. hebben verzadigd
  6. hebben verzadigd
v.v.t.
  1. had verzadigd
  2. had verzadigd
  3. had verzadigd
  4. hadden verzadigd
  5. hadden verzadigd
  6. hadden verzadigd
o.t.t.t.
  1. zal verzadigen
  2. zult verzadigen
  3. zal verzadigen
  4. zullen verzadigen
  5. zullen verzadigen
  6. zullen verzadigen
o.v.t.t.
  1. zou verzadigen
  2. zou verzadigen
  3. zou verzadigen
  4. zouden verzadigen
  5. zouden verzadigen
  6. zouden verzadigen
diversen
  1. verzadig!
  2. verzadigt!
  3. verzadigd
  4. verzadigend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor verzadigen:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
mätta verzadigd maken; verzadigen dikker worden; geconcentreerder worden; honger stillen; stollen
äta sig mätt verzadigen; zich de buik vol eten