Duits

Uitgebreide synoniemen voor Schund in het Duits

Schund:

Schund [der ~] zelfstandig naamwoord

  1. der Schund
    der Ausschuß; der Schund; Lumpengesindel; der Mob; Gesindel; der Pöbel
    • Ausschuß [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Schund [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Lumpengesindel [das ~] zelfstandig naamwoord
    • Mob [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Gesindel [das ~] zelfstandig naamwoord
    • Pöbel [der ~] zelfstandig naamwoord
  2. der Schund
    Zusammengeraffte; der Mischmasch; die Dichtung; der Plunder; der Schund; die Horde; der Schrott; der Kram; die Schar; Sammelsurium
  3. der Schund
    der Kram; der Krimskrams; der Krempel; der Schund; Zeug; wertloses Zeug
    • Kram [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Krimskrams [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Krempel [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Schund [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Zeug [das ~] zelfstandig naamwoord
    • wertloses Zeug [das ~] zelfstandig naamwoord
  4. der Schund
    der Schnickschnack; der Kitsch; der Kram; der Schund; wertlose Zeuge
  5. der Schund
    der Schund; die pornographische Lektüre
  6. der Schund
    der Ausschuß; der Schund; der Abschaum; der Auswurf
    • Ausschuß [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Schund [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Abschaum [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Auswurf [der ~] zelfstandig naamwoord

Schund [das ~] zelfstandig naamwoord

  1. Schund
    Schund
    • Schund [das ~] zelfstandig naamwoord

Alternatieve synoniemen voor "Schund":

  • geschmackloser Gegenstand; Kitsch; Ramsch