Overzicht


Duits

Uitgebreide synoniemen voor Späßchen in het Duits

Späßchen:

Späßchen [das ~] zelfstandig naamwoord

  1. Späßchen
    der Scherz; der Witz; Späßchen; der Spaß; die Keckheit; der Streich; der Ulk
    • Scherz [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Witz [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Späßchen [das ~] zelfstandig naamwoord
    • Spaß [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Keckheit [die ~] zelfstandig naamwoord
    • Streich [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Ulk [der ~] zelfstandig naamwoord
  2. Späßchen
    der Spaß; Spaßen; der Jux; Späßchen; die Schäkerei; die Gaudi
    • Spaß [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Spaßen [das ~] zelfstandig naamwoord
    • Jux [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Späßchen [das ~] zelfstandig naamwoord
    • Schäkerei [die ~] zelfstandig naamwoord
    • Gaudi [die ~] zelfstandig naamwoord
  3. Späßchen
    der Scherz; der Streich; der Ulk; der Spaß; Späßchen; die Schäkerei; die Flausen; Spaßen
    • Scherz [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Streich [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Ulk [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Spaß [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Späßchen [das ~] zelfstandig naamwoord
    • Schäkerei [die ~] zelfstandig naamwoord
    • Flausen [die ~] zelfstandig naamwoord
    • Spaßen [das ~] zelfstandig naamwoord