Overzicht
Duits Synoniemen: Meer gegevens...
-
ausgewählt:
- lieb; ausgewählt; ergeben; teuer; wert; ausgesucht; auserlesen; auserkoren; ausgelesen; auserwählt; sortiert; gewählt; bevorzugt; ausgezeichnet; vortrefflich; tipp-topp; erstklassig; tadellos; hervorragend; herausragend; fabelhaft; vorzüglich; edel; perfekt; fehlerfrei; sublim; vollkommen; formidabel; top
-
auswählen:
- auswählen; selektieren; heraussuchen; sieben; herauspicken; sichten; auslesen; sortieren; ablesen; verlesen; aussuchen; erforschen; ausfransen; trennen; ergründen; erkunden; zupfen; entziffern; klauben; entknoten; sammeln; auflösen; forschen; rupfen; stochern; auskundschaften; entwirren; enträtseln; aussondern; zerfasern; ausfädeln; aufknöpfen; ausfasern; auseinanderfasern; aufknoten; aufdröseln
Duits
Uitgebreide synoniemen voor ausgewählt in het Duits
ausgewählt:
-
ausgewählt
lieb; ausgewählt; ergeben; teuer; wert-
lieb bijvoeglijk naamwoord
-
ausgewählt bijvoeglijk naamwoord
-
ergeben bijvoeglijk naamwoord
-
teuer bijvoeglijk naamwoord
-
wert bijvoeglijk naamwoord
-
-
ausgewählt
ausgewählt; ausgesucht; auserlesen-
ausgewählt bijvoeglijk naamwoord
-
ausgesucht bijvoeglijk naamwoord
-
auserlesen bijvoeglijk naamwoord
-
-
ausgewählt
ausgesucht; ausgewählt; auserkoren; ausgelesen; auserwählt; auserlesen-
ausgesucht bijvoeglijk naamwoord
-
ausgewählt bijvoeglijk naamwoord
-
auserkoren bijvoeglijk naamwoord
-
ausgelesen bijvoeglijk naamwoord
-
auserwählt bijvoeglijk naamwoord
-
auserlesen bijvoeglijk naamwoord
-
-
ausgewählt
sortiert; ausgewählt; ausgesucht-
sortiert bijvoeglijk naamwoord
-
ausgewählt bijvoeglijk naamwoord
-
ausgesucht bijvoeglijk naamwoord
-
-
ausgewählt
ausgewählt; auserkoren; gewählt; auserwählt; bevorzugt; ausgelesen-
ausgewählt bijvoeglijk naamwoord
-
auserkoren bijvoeglijk naamwoord
-
gewählt bijvoeglijk naamwoord
-
auserwählt bijvoeglijk naamwoord
-
bevorzugt bijvoeglijk naamwoord
-
ausgelesen bijvoeglijk naamwoord
-
-
ausgewählt
ausgezeichnet; vortrefflich; tipp-topp; erstklassig; ausgelesen; tadellos; hervorragend; herausragend; fabelhaft; ausgewählt; vorzüglich; edel; ausgesucht; auserlesen-
ausgezeichnet bijvoeglijk naamwoord
-
vortrefflich bijvoeglijk naamwoord
-
tipp-topp bijvoeglijk naamwoord
-
erstklassig bijvoeglijk naamwoord
-
ausgelesen bijvoeglijk naamwoord
-
tadellos bijvoeglijk naamwoord
-
hervorragend bijvoeglijk naamwoord
-
herausragend bijvoeglijk naamwoord
-
fabelhaft bijvoeglijk naamwoord
-
ausgewählt bijvoeglijk naamwoord
-
vorzüglich bijvoeglijk naamwoord
-
edel bijvoeglijk naamwoord
-
ausgesucht bijvoeglijk naamwoord
-
auserlesen bijvoeglijk naamwoord
-
-
ausgewählt
ausgezeichnet; perfekt; vortrefflich; hervorragend; erstklassig; tadellos; fehlerfrei; sublim; herausragend; tipp-topp; ausgewählt; vorzüglich; vollkommen; ausgesucht; ausgelesen; formidabel; top; auserlesen; edel-
ausgezeichnet bijvoeglijk naamwoord
-
perfekt bijvoeglijk naamwoord
-
vortrefflich bijvoeglijk naamwoord
-
hervorragend bijvoeglijk naamwoord
-
erstklassig bijvoeglijk naamwoord
-
tadellos bijvoeglijk naamwoord
-
fehlerfrei bijvoeglijk naamwoord
-
sublim bijvoeglijk naamwoord
-
herausragend bijvoeglijk naamwoord
-
tipp-topp bijvoeglijk naamwoord
-
ausgewählt bijvoeglijk naamwoord
-
vorzüglich bijvoeglijk naamwoord
-
vollkommen bijvoeglijk naamwoord
-
ausgesucht bijvoeglijk naamwoord
-
ausgelesen bijvoeglijk naamwoord
-
formidabel bijvoeglijk naamwoord
-
top bijvoeglijk naamwoord
-
auserlesen bijvoeglijk naamwoord
-
edel bijvoeglijk naamwoord
-
-
ausgewählt
ausgelesen; ausgewählt; ausgesucht-
ausgelesen bijvoeglijk naamwoord
-
ausgewählt bijvoeglijk naamwoord
-
ausgesucht bijvoeglijk naamwoord
-
Alternatieve synoniemen voor "ausgewählt":
ausgewählt vorm van auswählen:
-
auswählen
auswählen; selektieren; heraussuchen; sieben; herauspicken; sichten; auslesen; sortieren-
heraussuchen werkwoord (suche heraus, suchst heraus, sucht heraus, suchte heraus, suchtet heraus, herausgesucht)
-
herauspicken werkwoord (picke heraus, pickst heraus, pickt heraus, pickte heraus, picktet heraus, herausgepickt)
-
auswählen
-
auswählen
auslesen; ablesen; auswählen; sortieren; sieben; sichten; verlesen; heraussuchen; herauspicken-
heraussuchen werkwoord (suche heraus, suchst heraus, sucht heraus, suchte heraus, suchtet heraus, herausgesucht)
-
herauspicken werkwoord (picke heraus, pickst heraus, pickt heraus, pickte heraus, picktet heraus, herausgepickt)
-
auswählen
aussuchen; heraussuchen; erforschen; ausfransen; trennen; ergründen; herauspicken; erkunden; zupfen; entziffern; klauben; entknoten; sammeln; auswählen; auflösen; forschen; sieben; sortieren; sichten; rupfen; stochern; auslesen; selektieren; auskundschaften; entwirren; enträtseln; aussondern; zerfasern; ausfädeln; aufknöpfen; ausfasern; auseinanderfasern; aufknoten; aufdröseln-
heraussuchen werkwoord (suche heraus, suchst heraus, sucht heraus, suchte heraus, suchtet heraus, herausgesucht)
-
herauspicken werkwoord (picke heraus, pickst heraus, pickt heraus, pickte heraus, picktet heraus, herausgepickt)
-
auskundschaften werkwoord (kundschafte aus, kundschaftest aus, kundschaftet aus, kundschaftete aus, kundschaftetet aus, ausgekundschaftet)
-
aussondern werkwoord (sondere aus, sonderst aus, sondert aus, sonderte aus, sondertet aus, ausgesondert)
-
auseinanderfasern werkwoord (fasere auseinander, faserst auseinander, fasert auseinander, faserte auseinander, fasertet auseinander, auseinandergefasert)
-
aufdröseln werkwoord (drösele auf, dröselst auf, dröselt auf, dröselte auf, dröseltet auf, aufgedröselt)
-
auswählen
Conjugations for auswählen:
Präsens
- wähle aus
- wählst aus
- wählt aus
- wählen aus
- wählt aus
- wählen aus
Imperfekt
- wählte aus
- wähltest aus
- wählte aus
- wählten aus
- wähltet aus
- wählten aus
Perfekt
- habe ausgewählt
- hast ausgewählt
- hat ausgewählt
- haben ausgewählt
- habt ausgewählt
- haben ausgewählt
1. Konjunktiv [1]
- wähle aus
- wählest aus
- wähle aus
- wählen aus
- wählet aus
- wählen aus
2. Konjunktiv
- wählte aus
- wähltest aus
- wählte aus
- wählten aus
- wähltet aus
- wählten aus
Futur 1
- werde auswählen
- wirst auswählen
- wird auswählen
- werden auswählen
- werdet auswählen
- werden auswählen
1. Konjunktiv [2]
- würde auswählen
- würdest auswählen
- würde auswählen
- würden auswählen
- würdet auswählen
- würden auswählen
Diverses
- wähl aus!
- wählt aus!
- wählen Sie aus!
- ausgewählt
- auswählend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie