Overzicht
Duits Synoniemen: Meer gegevens...
- verteufelt:
-
verteufeln:
- anprangern; verteufeln; kritisieren; verketzern; beanstanden; bemängeln; bemäkeln; vorwerfen; schätzen; verweisen; rügen; blamieren; entgegenhalten; nachtragen; vorhalten; tadeln; entnehmen; ermahnen; hinhalten; bestrafen; fortführen; schelten; verleumden; vorrücken; fortschaffen; wegschaffen; zurechtweisen; hinterhertragen
Duits
Uitgebreide synoniemen voor verteufelt in het Duits
verteufelt:
-
verteufelt
furchtbar; entsetzlich; scheußlich; verteufelt; schrecklich; gewaltig; fürchterlich; tierisch; gräßlich; grausig; teuflisch; mörderisch; schauderhaft; schändlich; grauenerregend; jammervoll; schrecken erregend-
furchtbar bijvoeglijk naamwoord
-
entsetzlich bijvoeglijk naamwoord
-
scheußlich bijvoeglijk naamwoord
-
verteufelt bijvoeglijk naamwoord
-
schrecklich bijvoeglijk naamwoord
-
gewaltig bijvoeglijk naamwoord
-
fürchterlich bijvoeglijk naamwoord
-
tierisch bijvoeglijk naamwoord
-
gräßlich bijvoeglijk naamwoord
-
grausig bijvoeglijk naamwoord
-
teuflisch bijvoeglijk naamwoord
-
mörderisch bijvoeglijk naamwoord
-
schauderhaft bijvoeglijk naamwoord
-
schändlich bijvoeglijk naamwoord
-
grauenerregend bijvoeglijk naamwoord
-
jammervoll bijvoeglijk naamwoord
-
schrecken erregend bijvoeglijk naamwoord
-
-
verteufelt
-
verteufelt
verteufelt-
verteufelt bijvoeglijk naamwoord
-
-
verteufelt
verflucht; verdammt; verflixt; verteufelt-
verflucht bijvoeglijk naamwoord
-
verdammt bijvoeglijk naamwoord
-
verflixt bijvoeglijk naamwoord
-
verteufelt bijvoeglijk naamwoord
-
verteufeln:
-
verteufeln
anprangern; verteufeln; kritisieren; verketzern; beanstanden; bemängeln; bemäkeln-
anprangern werkwoord (prangere an, prangerst an, prangert an, prangerte an, prangertet an, angeprangert)
-
verketzern werkwoord
-
beanstanden werkwoord (beanstande, beanstandest, beanstandet, beanstandete, beanstandetet, beangestandet)
-
-
verteufeln
vorwerfen; schätzen; verweisen; rügen; blamieren; entgegenhalten; nachtragen; vorhalten; tadeln; entnehmen; ermahnen; hinhalten; bestrafen; fortführen; schelten; verteufeln; verleumden; vorrücken; fortschaffen; wegschaffen; zurechtweisen; verketzern; hinterhertragen-
entgegenhalten werkwoord
-
fortschaffen werkwoord (schaffe fort, schaffst fort, schafft fort, schaffte fort, schafftet fort, fortgeschafft)
-
wegschaffen werkwoord (schaffe weg, schaffst weg, schafft weg, schaffte weg, schafftet weg, weggeschafft)
-
verketzern werkwoord
-
hinterhertragen werkwoord
Conjugations for verteufeln:
Präsens
- verteufele
- verteufelst
- verteufelt
- verteufelen
- verteufelt
- verteufelen
Imperfekt
- verteufelte
- verteufeltest
- verteufelte
- verteufelten
- verteufeltet
- verteufelten
Perfekt
- bin verteufelt
- bist verteufelt
- ist verteufelt
- sind verteufelt
- seid verteufelt
- sind verteufelt
1. Konjunktiv [1]
- verteufele
- verteufelest
- verteufele
- verteufelen
- verteufelet
- verteufelen
2. Konjunktiv
- verteufelete
- verteufeletest
- verteufelete
- verteufeleten
- verteufeletet
- verteufeleten
Futur 1
- werde verteufeln
- wirst verteufeln
- wird verteufeln
- werden verteufeln
- werdet verteufeln
- werden verteufeln
1. Konjunktiv [2]
- würde verteufeln
- würdest verteufeln
- würde verteufeln
- würden verteufeln
- würdet verteufeln
- würden verteufeln
Diverses
- verteufel!
- verteufelt!
- verteufelen Sie!
- verteufelt
- verteufelnd
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie