Duits
Uitgebreide synoniemen voor zugespitzt in het Duits
zugespitzt:
-
zugespitzt
gerichtet; zugespitzt; adressiert-
gerichtet bijvoeglijk naamwoord
-
zugespitzt bijvoeglijk naamwoord
-
adressiert bijvoeglijk naamwoord
-
-
zugespitzt
zugespitzt-
zugespitzt bijvoeglijk naamwoord
-
-
zugespitzt
-
zugespitzt
eifrig; lüstern; erpicht; verlangend; gierig; hungrig; zugespitzt; begierig; begehrlich-
eifrig bijvoeglijk naamwoord
-
lüstern bijvoeglijk naamwoord
-
erpicht bijvoeglijk naamwoord
-
verlangend bijvoeglijk naamwoord
-
gierig bijvoeglijk naamwoord
-
hungrig bijvoeglijk naamwoord
-
zugespitzt bijvoeglijk naamwoord
-
begierig bijvoeglijk naamwoord
-
begehrlich bijvoeglijk naamwoord
-
Alternatieve synoniemen voor "zugespitzt":
zuspitzen:
-
zuspitzen
Conjugations for zuspitzen:
Präsens
- spitze zu
- spitzt zu
- spitzt zu
- spitzen zu
- spitzt zu
- spitzen zu
Imperfekt
- spitzte zu
- spitztest zu
- spitzte zu
- spitzten zu
- spitztet zu
- spitzten zu
Perfekt
- habe zugespitzt
- hast zugespitzt
- hat zugespitzt
- haben zugespitzt
- habt zugespitzt
- haben zugespitzt
1. Konjunktiv [1]
- spitze zu
- spitzest zu
- spitze zu
- spitzen zu
- spitzet zu
- spitzen zu
2. Konjunktiv
- spitzete zu
- spitzetest zu
- spitzete zu
- spitzeten zu
- spitzetet zu
- spitzeten zu
Futur 1
- werde zuspitzen
- wirst zuspitzen
- wird zuspitzen
- werden zuspitzen
- werdet zuspitzen
- werden zuspitzen
1. Konjunktiv [2]
- würde zuspitzen
- würdest zuspitzen
- würde zuspitzen
- würden zuspitzen
- würdet zuspitzen
- würden zuspitzen
Diverses
- spitz zu!
- spitzt zu!
- spitzen Sie zu!
- zugespitzt
- zuspitzend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie