Overzicht
Duits naar Engels:   Meer gegevens...
  1. Geizhals:
  2. Wiktionary:


Duits

Uitgebreide vertaling voor Geizhals (Duits) in het Engels

Geizhals:

Geizhals [der ~] zelfstandig naamwoord

  1. der Geizhals (Knauser; Pfennigfuchser; Schacherer)
    the miser; the haggler; the niggard; the money-grub; the skinflint; the short arms deep pockets
  2. der Geizhals (Geizhälse)
    the miser; the skin-flint
    • miser [the ~] zelfstandig naamwoord
    • skin-flint [the ~] zelfstandig naamwoord
  3. der Geizhals (Geizhälse)
    the skinflint; the screw; the niggard
    • skinflint [the ~] zelfstandig naamwoord
    • screw [the ~] zelfstandig naamwoord
    • niggard [the ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor Geizhals:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
haggler Geizhals; Knauser; Pfennigfuchser; Schacherer Frager; Schacherer
miser Geizhals; Geizhälse; Knauser; Pfennigfuchser; Schacherer Griesgram
money-grub Geizhals; Knauser; Pfennigfuchser; Schacherer
niggard Geizhals; Geizhälse; Knauser; Pfennigfuchser; Schacherer
screw Geizhals; Geizhälse Ekel; Ferkel; Flegel; Gauner; Halunke; Hundsfötter; Iltis; Lump; Schalk; Schelm; Schlauberger; Schlingel; Schmierfink; Schmutzfink; Schraube; Schweinigel; Spitzbube; Stinker; Strick; Taugenichts; Widerling; geriebeneKerl
short arms deep pockets Geizhals; Knauser; Pfennigfuchser; Schacherer
skin-flint Geizhals; Geizhälse
skinflint Geizhals; Geizhälse; Knauser; Pfennigfuchser; Schacherer
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
screw andrehen; anschrauben; bumsen; festschrauben; ficken; miteinander schlafen; schrauben; vögeln

Synoniemen voor "Geizhals":


Wiktionary: Geizhals

Geizhals
noun
  1. sehr geizige Person; jemand, der sehr wenig Neigung hat, anderen etwas zu geben oder überhaupt etwas auszugeben
Geizhals
noun
  1. skinflint or scrooge
  2. miserly person
  3. one who is excessively stingy or cautious with money

Cross Translation:
FromToVia
Geizhals miser vrek — iemand die ongepaste zuinigheid betracht
Geizhals miser gierigaardvrek
Geizhals scrooge grigou — Celui qui, avoir de quoi vivre, affecter la pauvreté pour servir de prétexte à une avarice sordide, avare, grippe-sou, ladre, pingre, rapiat.

Computer vertaling door derden: