Overzicht


Duits

Uitgebreide vertaling voor Hausgast (Duits) in het Spaans

Hausgast:

Hausgast [der ~] zelfstandig naamwoord

  1. der Hausgast (Besucher; Gäste; Gast; )
    el huésped; el visitante; el convidado; el durmiente; la visita; el invitado; el invitado a dormir
  2. der Hausgast (Eingeladene; Gäste; Gast; )
    el invitado

Vertaal Matrix voor Hausgast:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
convidado Besuch; Besucher; Eingeladene; Gast; Gäste; Hausgast; Logiergast Tischgast
durmiente Besuch; Besucher; Eingeladene; Gast; Gäste; Hausgast; Logiergast Eisenbahnschwelle; Schwelle
huésped Besuch; Besucher; Eingeladene; Gast; Gäste; Hausgast; Logiergast Einwohner; Gastgeber; Kostgänger; Mieter; Mitbewohner; Pensionsgast; Zimmerbewohner
invitado Besuch; Besucher; Eingeladene; Gast; Gäste; Hausgast; Logiergast; Tischgast Eingeladener; Gast; Tischgast
invitado a dormir Besuch; Besucher; Eingeladene; Gast; Gäste; Hausgast; Logiergast
visita Besuch; Besucher; Eingeladene; Gast; Gäste; Hausgast; Logiergast Aufwartung; Besichtigung; Besuch; Hausbesuch; Inspektion; Treffer; Visitation
visitante Besuch; Besucher; Eingeladene; Gast; Gäste; Hausgast; Logiergast
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
invitado eingeladen