Overzicht
Duits naar Spaans:   Meer gegevens...
  1. Passus:
  2. Wiktionary:


Duits

Uitgebreide vertaling voor Passus (Duits) in het Spaans

Passus:

Passus [der ~] zelfstandig naamwoord

  1. der Passus (Stelle)
    el pasaje
    • pasaje [el ~] zelfstandig naamwoord
  2. der Passus (Satz; Klausel)
    el artículo; la cláusula

Vertaal Matrix voor Passus:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
artículo Klausel; Passus; Satz Abfassung; Artikel; Bedingung; Ding; Essay; Gegenstand; Gegenstände; Gerät; Geschlechtswort; Grundmaterial; Grundstoff; Hauptwort; Klausel; Material; Objekt; Rohstoff; Sache; Sachen; Textabschnitt; Ware; Zeug
cláusula Klausel; Passus; Satz Adverbiale; Bedingung; Erfordernis; Forderung; Fügung; Klausel; Kondition; Kriterium; Maßstab; Phrase; Voraussetzung; Vorbehalt
pasaje Passus; Stelle Ausweis; Durchgang; Fahrt; Flur; Fußgängerbrücke; Fußgängerübergang; Fußgängerübergänge; Fußgängerüberweg; Fußwanderung; Gabelung; Gang; Gasse; Gänge; Korridor; Kreuzung; Kreuzungsstelle; Mischung; Passage; Paß; Reise; Seereise; Straßenkreuzung; Tour; Überfahrt; Übergangsstelle
Not SpecifiedVerwante vertalingenAndere vertalingen
artículo Artikel; Beitrag

Synoniemen voor "Passus":


Wiktionary: Passus

Passus
noun
  1. Textabschnitt oder Textstelle

Cross Translation:
FromToVia
Passus pasaje passage — section of text or music