Duits
Uitgebreide vertaling voor festgebunden (Duits) in het Spaans
festgebunden:
-
festgebunden (angekettet; zusammengebunden)
-
festgebunden (gefasciniert; angekettet; zusammengebunden)
esposado; colocado; atado; consignado; amarrado-
esposado bijvoeglijk naamwoord
-
colocado bijvoeglijk naamwoord
-
atado bijvoeglijk naamwoord
-
consignado bijvoeglijk naamwoord
-
amarrado bijvoeglijk naamwoord
-
Vertaal Matrix voor festgebunden:
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
atado | anketten; fesseln; ketten | |
Bijwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
amarrado | angekettet; festgebunden; gefasciniert; zusammengebunden | |
atado | angekettet; festgebunden; gefasciniert; zusammengebunden | aufgebunden; befestigt; gebunden; gezwungen; obligatorisch; unfrei; verbindlich; verpflichtet; zugeknöpft |
colocado | angekettet; festgebunden; gefasciniert; zusammengebunden | abgesetzt; aufgedunsen; aufgelegt; ausgestopft; ausgestopft Tier; gelegt; geschwollen; satt; schwülstig; wulstig |
consignado | angekettet; festgebunden; gefasciniert; zusammengebunden | |
esposado | angekettet; festgebunden; gefasciniert; zusammengebunden |
festbinden:
-
festbinden (festmachen; befestigen; verankern; dokumentieren; festhalten; anlegen; heften; anbinden; anketten)
-
festbinden (anbinden; binden; festmachen; verknoten; festknüpfen; festknöpfen)
-
festbinden (ködern; ketten; festschnallen; schnüren; knebeln; festmachen; mit der Schlinge fangen; festknüpfen)
-
festbinden (zurren; schnüren; festlegen; fesseln; binden; anbinden; knebeln; festmachen; festschnallen; festzurren)
-
festbinden (anlegen; festmachen; heften; verankern; anketten; befestigen; anbinden; einhaken)
Conjugations for festbinden:
Präsens
- binde fest
- bindest fest
- bindet fest
- binden fest
- bindet fest
- binden fest
Imperfekt
- band fest
- bandest fest
- band fest
- banden fest
- bandet fest
- banden fest
Perfekt
- habe festgebunden
- hast festgebunden
- hat festgebunden
- haben festgebunden
- habt festgebunden
- haben festgebunden
1. Konjunktiv [1]
- festbinde
- festbindest
- festbinde
- festbinden
- festbindet
- festbinden
2. Konjunktiv
- festbände
- festbändest
- festbände
- festbänden
- festbändet
- festbänden
Futur 1
- werde festbinden
- wirst festbinden
- wird festbinden
- werden festbinden
- werdet festbinden
- werden festbinden
1. Konjunktiv [2]
- würde festbinden
- würdest festbinden
- würde festbinden
- würden festbinden
- würdet festbinden
- würden festbinden
Diverses
- binde fest!
- bindet fest!
- binden Sie fest!
- festgebunden
- festbindend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie
Vertaal Matrix voor festbinden:
Synoniemen voor "festbinden":
Computer vertaling door derden: