Home ->Woordenboeken ->Duits/Spaans ->Vertaal spaßen

Vertaal spaßen van Duits naar Spaans

Overzicht

Duits naar Spaans: Meer gegevens...

spaßen:
- burlar; bromear; hacer el tonto; hacer bromas; burlarse; gastarle una broma a una; chancear; burlarse de
Wiktionary:
- spaßen → bromear
- spaßen → burlarse, bromear

Duits

Uitgebreide vertaling voor spaßen (Duits) in het Spaans

spaßen:

spaßen werkwoord (spaße, spaßt, spaßte, spaßtet, gespaßt)

spaßen (scherzen; herumtollen)
burlar; bromear; hacer el tonto; hacer bromas; burlarse; gastarle una broma a una; chancear; burlarse de
- burlar werkwoord
- bromear werkwoord
- hacer el tonto werkwoord
- hacer bromas werkwoord
- burlarse werkwoord
- gastarle una broma a una werkwoord
- chancear werkwoord
- burlarse de werkwoord
spaßen (schäkern)
bromear
- bromear werkwoord

Conjugations for spaßen:

Präsens

spaße
spaßt
spaßt
spaßen
spaßt
spaßen

Imperfekt

spaßte
spaßtest
spaßte
spaßten
spaßtet
spaßten

Perfekt

habe gespaßt
hast gespaßt
hat gespaßt
haben gespaßt
habt gespaßt
haben gespaßt

1. Konjunktiv [1]

spaße
spaßest
spaße
spaßen
spaßet
spaßen

2. Konjunktiv

spaßete
spaßetest
spaßete
spaßeten
spaßetet
spaßeten

Futur 1

werde spaßen
wirst spaßen
wird spaßen
werden spaßen
werdet spaßen
werden spaßen

1. Konjunktiv [2]

würde spaßen
würdest spaßen
würde spaßen
würden spaßen
würdet spaßen
würden spaßen

Diverses

spaß!
spaßt!
spaßen Sie!
gespaßt
spassend

1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor spaßen:

Werkwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
bromear	herumtollen; scherzen; schäkern; spaßen
burlar	herumtollen; scherzen; spaßen
burlarse	herumtollen; scherzen; spaßen	anfahren; anraunzen; anschnauzen; auslachen; ausnehmen; begaunern; bemogeln; bescheißen; beschummeln; beschwindeln; betrügen; eitern; foppen; hintergehen; lächerlich machen; prellen; sich eklig benehmen; spotten; verarschen; vergraulen; verhöhnen; verladen; verspotten; weg ekeln; übervorteilen
burlarse de	herumtollen; scherzen; spaßen	auslachen; höhnen; lächerlich machen; spotten; spotten über; verhöhnen; verspotten; verächtlich oder hönisch reden von
chancear	herumtollen; scherzen; spaßen	anregen; anreizen; aufhetzen; aufmuntern; aufputschen; aufregen; aufreizen; aufstacheln; aufwecken; ermuntern; erwecken; herausfordern; herauslocken; hervorrufen; provozieren; reizen; scherzen; spassen; stimulieren; veranlassen; verursachen
gastarle una broma a una	herumtollen; scherzen; spaßen
hacer bromas	herumtollen; scherzen; spaßen
hacer el tonto	herumtollen; scherzen; spaßen

Synoniemen voor "spaßen":

albern; flachsen; Jux machen; juxen; scherzen; ulken; Witze machen; witzeln

Wiktionary: spaßen

spaßen

verb

scherzen, Spaß machen
- spaßen → bromear

Cross Translation:

From	To	Via
• spaßen	→ burlarse	↔ spotten — zich met belachelijk makende of oneerbiedige scherts uiten
• spaßen	→ bromear	↔ plaisanter — badiner, dire ou faire quelque chose pour amuser, pour faire rire les autres.