Overzicht
Duits naar Frans:   Meer gegevens...
  1. Verkehr:
  2. Wiktionary:


Duits

Uitgebreide vertaling voor Verkehr (Duits) in het Frans

Verkehr:

Verkehr [der ~] zelfstandig naamwoord

  1. der Verkehr (Kreis; Zirkel; Ring; )
    le cercle; le tour; la ronde
    • cercle [le ~] zelfstandig naamwoord
    • tour [le ~] zelfstandig naamwoord
    • ronde [la ~] zelfstandig naamwoord
  2. der Verkehr (Umgang)
    le cercle; le tour
    • cercle [le ~] zelfstandig naamwoord
    • tour [le ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor Verkehr:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
cercle Erfahrung; Erkundungsgang; Erkundungsgänge; Kettenring; Kreis; Ring; Rundgang; Umgang; Verkehr; Zirkel; Zyklus Bruderschaft; Brüderschaft; Bund; Bündnis; Einigung; Fusion; Gebiet; Gemeinschaft; Genossenschaft; Geselligkeitsverein; Gesellschaft; Gilde; Gruppe; Handwerksgilde; Kameradschaft; Klub; Koalition; Korporation; Kreis; Kreisform; Kringel; Partei; Ring; Runde; Rundgänge; Rundläufe; Sozietät; Soziätät; Stadionring; Stammtisch; Team; Umgang; Verband; Verbindung; Verein; Vereinigung; Zusammenschluß; Zyklus
ronde Erfahrung; Erkundungsgang; Erkundungsgänge; Kettenring; Kreis; Ring; Rundgang; Verkehr; Zirkel; Zyklus Ausguck; Gastspielreise; Krähennest; Reigen; Reigentanz; Runde; Rundgang; Rundtanz; Strecke; Teilstrecke; Tour; Tournee; seine Runde machen
tour Erfahrung; Erkundungsgang; Erkundungsgänge; Kettenring; Kreis; Ring; Rundgang; Umgang; Verkehr; Zirkel; Zyklus Ausflug; Behendigkeit; Bummel; Drechselbank; Drehbank; Drehung; Dreistigkeit; Exkursion; Fahrt; Flausen; Fußwanderung; Gastspielreise; Gerissenheit; Gewandtheit; Gewieftheit; Hochhaus; Hochhäuser; Kapriole; Kniff; Kunstgriff; Lehrausflug; List; Partie; Passage; Pfiffigkeit; Reise; Rotation; Route; Runde; Rundfahrt; Rundgang; Rundgänge; Rundläufe; Rundreise; Scherz; Schlauheit; Schloßturm; Schulausflug; Schäkerei; Seereise; Spazieren; Spazierfahrt; Spaziergang; Spaß; Spaßen; Spiel; Spielchen; Spitzfindigkeit; Spritzfahrt; Späßchen; Strecke; Streich; Studienreise; Tagesausflug; Tagestour; Teilstrecke; Tour; Tournee; Trick; Turm; Ulk; Umdrehung; Umgang; Umwälzung; Witzigkeit; Wolkenkratzer; kleine Wanderung; lästige Arbeit; seine Runde machen; Überfahrt

Synoniemen voor "Verkehr":


Wiktionary: Verkehr

Verkehr
noun
  1. (umgangssprachlich) kurz für Geschlechtsverkehr
  2. gesellschaftlicher Umgang, soziale Kontakte, sozialer oder verbaler Austausch
  3. Bewegung von Fahrzeugen, Menschen, Gütern, Nachrichten auf dafür vorgesehenen Strecken, Wegen

Cross Translation:
FromToVia
Verkehr relations sexuelles intercourse — sexual intercourse
Verkehr circulation; trafic traffic — pedestrians or vehicles on roads or on the air
Verkehr circulation; trafic verkeer — het geheel van verplaatsingen waarbij goederen of personen vervoerd worden

Computer vertaling door derden: