Overzicht


Duits

Uitgebreide vertaling voor blinken (Duits) in het Frans

blinken:

blinken werkwoord (blinke, blinkst, blinkt, blinkte, blinktet, geblinkt)

  1. blinken (zwinkern; flackern; funken)
  2. blinken
    briller; luire; reluire
    • briller werkwoord (brille, brilles, brillons, brillez, )
    • luire werkwoord (luis, luit, luisons, luisez, )
    • reluire werkwoord (reluis, reluit, reluisons, reluisez, )
  3. blinken (scheinen; glänzen; blitzen; )
    briller; étinceler; scintiller
    • briller werkwoord (brille, brilles, brillons, brillez, )
    • étinceler werkwoord (étincelle, étincelles, étincelons, étincelez, )
    • scintiller werkwoord (scintille, scintilles, scintillons, scintillez, )
  4. blinken (glitzern; funkeln; glimmen; blitzen)
    briller; exceller; rayonner; étinceler; luire; scintiller; resplendir; reluire
    • briller werkwoord (brille, brilles, brillons, brillez, )
    • exceller werkwoord (excelle, excelles, excellons, excellez, )
    • rayonner werkwoord (rayonne, rayonnes, rayonnons, rayonnez, )
    • étinceler werkwoord (étincelle, étincelles, étincelons, étincelez, )
    • luire werkwoord (luis, luit, luisons, luisez, )
    • scintiller werkwoord (scintille, scintilles, scintillons, scintillez, )
    • resplendir werkwoord (resplendis, resplendit, resplendissons, resplendissez, )
    • reluire werkwoord (reluis, reluit, reluisons, reluisez, )

Conjugations for blinken:

Präsens
  1. blinke
  2. blinkst
  3. blinkt
  4. blinken
  5. blinkt
  6. blinken
Imperfekt
  1. blinkte
  2. blinktest
  3. blinkte
  4. blinkten
  5. blinktet
  6. blinkten
Perfekt
  1. habe geblinkt
  2. hast geblinkt
  3. hat geblinkt
  4. haben geblinkt
  5. habt geblinkt
  6. haben geblinkt
1. Konjunktiv [1]
  1. blinke
  2. blinkest
  3. blinke
  4. blinken
  5. blinket
  6. blinken
2. Konjunktiv
  1. blinkte
  2. blinktest
  3. blinkte
  4. blinkten
  5. blinktet
  6. blinkten
Futur 1
  1. werde blinken
  2. wirst blinken
  3. wird blinken
  4. werden blinken
  5. werdet blinken
  6. werden blinken
1. Konjunktiv [2]
  1. würde blinken
  2. würdest blinken
  3. würde blinken
  4. würden blinken
  5. würdet blinken
  6. würden blinken
Diverses
  1. blink!
  2. blinkt!
  3. blinken Sie!
  4. geblinkt
  5. blinkend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor blinken:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
battre des cils blinken; flackern; funken; zwinkern
battre des paupières blinken; flackern; funken; zwinkern
briller aufleuchten; blinken; blitzen; erleuchten; flimmern; funkeln; glimmen; glitzern; glänzen; glühen; leuchten; scheinen; schimmern; spiegeln; strahlen aufleuchten; blitzen; erleuchten; etwas ausstrahlen; flimmern; funkeln; glitzern; glänzen; glühen; hinausragen; hinausragenüber; leuchten; scheinen; schimmern; sich hervortun; sich unterscheiden; sichauszeichnen; spiegeln; spielen; strahlen
exceller blinken; blitzen; funkeln; glimmen; glitzern glänzen; glühen; hinausragen; hinausragenüber; leuchten; scheinen; sich hervortun; sich unterscheiden; sichauszeichnen; spiegeln; spielen; strahlen
luire blinken; blitzen; funkeln; glimmen; glitzern dämmern; erleuchten; etwas ausstrahlen; flimmern; glimmen; glitzern; glänzen; glühen; leuchten; scheinen; schimmern; strahlen
rayonner blinken; blitzen; funkeln; glimmen; glitzern ausschwermen; ausstrahlen; erleuchten; etwas ausstrahlen; flimmern; glitzern; glänzen; glühen; leuchten; scheinen; schimmern; sich ausspreiten; strahlen
reluire blinken; blitzen; funkeln; glimmen; glitzern
resplendir blinken; blitzen; funkeln; glimmen; glitzern erleuchten; etwas ausstrahlen; flimmern; funkeln; glitzern; glänzen; glühen; leuchten; scheinen; schimmern; strahlen
scintiller aufleuchten; blinken; blitzen; erleuchten; flimmern; funkeln; glimmen; glitzern; glänzen; glühen; leuchten; scheinen; schimmern; spiegeln; strahlen perlen; prickeln; schäumen
étinceler aufleuchten; blinken; blitzen; erleuchten; flimmern; funkeln; glimmen; glitzern; glänzen; glühen; leuchten; scheinen; schimmern; spiegeln; strahlen erleuchten; etwas ausstrahlen; flimmern; funkeln; funken; glitzern; glänzen; glühen; leuchten; scheinen; schimmern; strahlen

Synoniemen voor "blinken":


Wiktionary: blinken

blinken
verb
  1. (term, sens étymologique, désormais inusité) S’agiter, aller de-ci de-là, frétiller d’impatience.

Cross Translation:
FromToVia
blinken clignoter blink — to flash on and off at regular intervals
blinken clignoter flash — to blink
blinken briller blinken — in opvallende mate licht weerkaatsen of uitzenden

Computer vertaling door derden: