Overzicht
Duits naar Frans: Meer gegevens...
-
kaputt:
- défectueux; en pièces; cassé; brisé; en panne; en morceaux; endommagé; délabré; dévoré; fêlé; rompu; détérioré; lacéré; fracturé; dans un état triste; épuisé; las; mort de fatigue; lasse; fatigué; crevé; éreinté; exténué; abîmé; troué; détraqué; en dérangement; avarié; en lambeaux; variolé; déchiré; hors d'usage; hors de service
- Wiktionary:
Duits
Uitgebreide vertaling voor kaputt (Duits) in het Frans
kaputt:
-
kaputt (in Stücken; gebrochen; defekt; zerbrochen; zerrissen; entzwei; schadhaft)
défectueux; en pièces; cassé; brisé; en panne-
défectueux bijvoeglijk naamwoord
-
en pièces bijvoeglijk naamwoord
-
cassé bijvoeglijk naamwoord
-
brisé bijvoeglijk naamwoord
-
en panne bijvoeglijk naamwoord
-
-
kaputt (zerbrochen)
en pièces; cassé; brisé; en morceaux; endommagé; délabré; dévoré; fêlé; rompu; détérioré; lacéré; fracturé; dans un état triste-
en pièces bijvoeglijk naamwoord
-
cassé bijvoeglijk naamwoord
-
brisé bijvoeglijk naamwoord
-
en morceaux bijvoeglijk naamwoord
-
endommagé bijvoeglijk naamwoord
-
délabré bijvoeglijk naamwoord
-
dévoré bijvoeglijk naamwoord
-
fêlé bijvoeglijk naamwoord
-
rompu bijvoeglijk naamwoord
-
détérioré bijvoeglijk naamwoord
-
lacéré bijvoeglijk naamwoord
-
fracturé bijvoeglijk naamwoord
-
dans un état triste bijvoeglijk naamwoord
-
-
kaputt (todmüde; abgespannt; fertig; übermüdet; erschöpft; halbtot; hundemüde; abgemattet; ohnmächtig; ermattet)
-
kaputt (beschädigt; defekt; ramponiert; angeschlagen; kaputtgebrochen; schadhaft; zerrissen; zerbrochen; gebrochen; durchgebrochen; entzwei)
endommagé; abîmé; cassé; brisé; rompu; en morceaux; troué; fracturé; crevé; détraqué; lacéré; en pièces; en dérangement; avarié; en lambeaux; variolé; délabré; fêlé; déchiré-
endommagé bijvoeglijk naamwoord
-
abîmé bijvoeglijk naamwoord
-
cassé bijvoeglijk naamwoord
-
brisé bijvoeglijk naamwoord
-
rompu bijvoeglijk naamwoord
-
en morceaux bijvoeglijk naamwoord
-
troué bijvoeglijk naamwoord
-
fracturé bijvoeglijk naamwoord
-
crevé bijvoeglijk naamwoord
-
détraqué bijvoeglijk naamwoord
-
lacéré bijvoeglijk naamwoord
-
en pièces bijvoeglijk naamwoord
-
en dérangement bijvoeglijk naamwoord
-
avarié bijvoeglijk naamwoord
-
en lambeaux bijvoeglijk naamwoord
-
variolé bijvoeglijk naamwoord
-
délabré bijvoeglijk naamwoord
-
fêlé bijvoeglijk naamwoord
-
déchiré bijvoeglijk naamwoord
-
-
kaputt (in Scherben; beschädigt)
-
kaputt (durchgebrochen; gebrochen; zerbrochen; kaputtgebrochen; defekt)
-
kaputt (in die Brüche)
hors d'usage-
hors d'usage bijvoeglijk naamwoord
-
-
kaputt (außer Gebrauch; defekt; gebrochen)
défectueux; en panne; hors de service; en dérangement; hors d'usage-
défectueux bijvoeglijk naamwoord
-
en panne bijvoeglijk naamwoord
-
hors de service bijvoeglijk naamwoord
-
en dérangement bijvoeglijk naamwoord
-
hors d'usage bijvoeglijk naamwoord
-
Vertaal Matrix voor kaputt:
Synoniemen voor "kaputt":
Wiktionary: kaputt
kaputt
Cross Translation:
adjective
kaputt
-
Ehe, zwischenmenschliche Beziehung: völlig zerrüttet, zerstört
- kaputt → brisé
-
menschlich am Ende; wirtschaftlich ruiniert
-
(umgangssprachlich) körperlich oder seelisch erschöpft
-
in einem schadhaften oder funktionslosen Zustand
verb
-
très familier|fr s’amuser, rire aux éclats.
-
(familier, fr) s’amuser, rire aux éclats.
-
(familier, fr) S’amuser, rire aux éclats.
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• kaputt | → cassé; pété; niqué | ↔ broken — not working properly |
• kaputt | → fini | ↔ kaput — out of order |
• kaputt | → hors-service | ↔ out of order — not functioning properly |
• kaputt | → abîmé; cassé; brisé | ↔ kapot — gebroken |