Overzicht
Duits naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. dasein:
  2. Dasein:
  3. da sein:
  4. Wiktionary:


Duits

Uitgebreide vertaling voor Dasein (Duits) in het Nederlands

dasein:

dasein werkwoord (bin da, bist da, ist da, war da, wart da, dagewesen)

  1. dasein (besteht; leben; existieren; fortbestehen)
    zijn; bestaan; leven; existeren
    • zijn werkwoord (ben, bent, is, was, waren, geweest)
    • bestaan werkwoord (besta, bestaat, bestond, bestonden, bestaan)
    • leven werkwoord (leef, leeft, leefde, leefden, geleefd)
    • existeren werkwoord (existeer, existeert, existeerde, existeerden, geëxisteerd)
  2. dasein (vorliegen; existieren)
    er zijn; aanwezig zijn
    • er zijn werkwoord (ben er, bent er, is er, was er, waren er, er geweest)
    • aanwezig zijn werkwoord (ben aanwezig, bent aanwezig, is aanwezig, was aanwezig, waren aanwezig, aanwezig geweest)
  3. dasein (bereitstehen)
    bereid zijn; klaarstaan
    • bereid zijn werkwoord (ben bereid, bent bereid, is bereid, was bereid, waren bereid, bereid geweest)
    • klaarstaan werkwoord (sta klaar, staat klaar, stond klaar, stonden klaar, klaargestaan)

Conjugations for dasein:

Präsens
  1. bin da
  2. bist da
  3. ist da
  4. sind da
  5. seid da
  6. sind da
Imperfekt
  1. war da
  2. warst da
  3. war da
  4. waren da
  5. wart da
  6. waren da
Perfekt
  1. bin dagewesen
  2. bist dagewesen
  3. ist dagewesen
  4. sind dagewesen
  5. seid dagewesen
  6. sind dagewesen
1. Konjunktiv [1]
  1. seie da
  2. seiest da
  3. seie da
  4. seien da
  5. seiet da
  6. seien da
2. Konjunktiv
  1. wäre da
  2. wärest da
  3. wäre da
  4. wären da
  5. wäret da
  6. wären da
Futur 1
  1. werde dasein
  2. wirst dasein
  3. wird dasein
  4. werden dasein
  5. werdet dasein
  6. werden dasein
1. Konjunktiv [2]
  1. würde dasein
  2. würdest dasein
  3. würde dasein
  4. würden dasein
  5. würdet dasein
  6. würden dasein
Diverses
  1. sei da!
  2. seid da!
  3. seien Sie da!
  4. dagewesen
  5. daseind
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor dasein:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bestaan Dasein; Existenz; Fortbestehen; Leben; Lebenswandel; Sein
klaarstaan Fertigsein
leven Andrang; Aufruhr; Beschäftigung; Betrieb; Betriebsamkeit; Dasein; Emsigkeit; Existenz; Fortbestehen; Gebrüll; Gedränge; Gedrängtheit; Geschäftigkeit; Geselligkeit; Getreibe; Getue; Getöse; Gewimmel; Gewirr; Gewühl; Krach; Leben; Lebendigkeit; Lebenswandel; Lebhaftigkeit; Lärm; Radau; Regsamkeit; Rummel; Sein; Skandal; Spektakel; Spuk; Strudel; Trara; Treiben; Trubel; Tumult; Umtrieb; reges Leben; starkeVerkehr
zijn Dasein; Existenz; Fortbestehen; Leben; Lebenswandel; Sein
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aanwezig zijn dasein; existieren; vorliegen anwesend sein; beiwohnen
bereid zijn bereitstehen; dasein
bestaan besteht; dasein; existieren; fortbestehen; leben
er zijn dasein; existieren; vorliegen
existeren besteht; dasein; existieren; fortbestehen; leben
klaarstaan bereitstehen; dasein
leven besteht; dasein; existieren; fortbestehen; leben arbeiten; funktionieren; leben; tun; vorgehen; wohnen
zijn besteht; dasein; existieren; fortbestehen; leben sein; sich befinden
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
zijn seinem; seinen

Dasein:

Dasein [das ~] zelfstandig naamwoord

  1. Dasein (Existenz; Sein; Leben; Fortbestehen; Lebenswandel)
    het leven; de existentie; zijn; het bestaan
    • leven [het ~] zelfstandig naamwoord
    • existentie [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    • zijn [znw.] zelfstandig naamwoord
    • bestaan [het ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor Dasein:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bestaan Dasein; Existenz; Fortbestehen; Leben; Lebenswandel; Sein
existentie Dasein; Existenz; Fortbestehen; Leben; Lebenswandel; Sein
leven Dasein; Existenz; Fortbestehen; Leben; Lebenswandel; Sein Andrang; Aufruhr; Beschäftigung; Betrieb; Betriebsamkeit; Emsigkeit; Gebrüll; Gedränge; Gedrängtheit; Geschäftigkeit; Geselligkeit; Getreibe; Getue; Getöse; Gewimmel; Gewirr; Gewühl; Krach; Lebendigkeit; Lebhaftigkeit; Lärm; Radau; Regsamkeit; Rummel; Skandal; Spektakel; Spuk; Strudel; Trara; Treiben; Trubel; Tumult; Umtrieb; reges Leben; starkeVerkehr
zijn Dasein; Existenz; Fortbestehen; Leben; Lebenswandel; Sein
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bestaan besteht; dasein; existieren; fortbestehen; leben
leven arbeiten; besteht; dasein; existieren; fortbestehen; funktionieren; leben; tun; vorgehen; wohnen
zijn besteht; dasein; existieren; fortbestehen; leben; sein; sich befinden
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
zijn seinem; seinen

Synoniemen voor "Dasein":


Wiktionary: Dasein


Cross Translation:
FromToVia
Dasein bestaan being — the state or fact of existence

da sein:

da sein werkwoord

  1. da sein (dabei sein)
    erbij zijn; tegenwoordig zijn

Vertaal Matrix voor da sein:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
erbij zijn da sein; dabei sein
tegenwoordig zijn da sein; dabei sein

Synoniemen voor "da sein":




Nederlands

Uitgebreide vertaling voor Dasein (Nederlands) in het Duits