Duits

Uitgebreide vertaling voor antreten (Duits) in het Nederlands

antreten:

antreten werkwoord (trete an, trittst an, tritt an, trate an, tratet an, angetreten)

  1. antreten (starten; beginnen; einsetzen; )
    beginnen; op gang komen; inzetten; intreden
    • beginnen werkwoord (begin, begint, begon, begonnen, begonnen)
    • op gang komen werkwoord
    • inzetten werkwoord (zet in, zette in, zetten in, ingezet)
    • intreden werkwoord (treed in, treedt in, trad in, traden in, ingetreden)
  2. antreten (zutreten)
    toetreden; aantreden
    • toetreden werkwoord (treed toe, treedt toe, trad toe, traden toe, toegetreden)
    • aantreden werkwoord (treed aan, treedt aan, trad aan, traden aan, aangetreden)
  3. antreten (feststampfen; festtreten)
    vaststampen; aanstampen
    • vaststampen werkwoord (stamp vast, stampt vast, stampte vast, stampten vast, vast gestampen)
    • aanstampen werkwoord (stamp aan, stampt aan, stampte aan, stampten aan, aangestampt)
  4. antreten (festtreten)
    vasttreden
    • vasttreden werkwoord (treed vast, treedt vast, trad vast, traden vast, vastgetreden)

Conjugations for antreten:

Präsens
  1. trete an
  2. trittst an
  3. tritt an
  4. treten an
  5. tretet an
  6. treten an
Imperfekt
  1. trat an
  2. tratest an
  3. trate an
  4. traten an
  5. tratet an
  6. traten an
Perfekt
  1. bin angetreten
  2. bist angetreten
  3. ist angetreten
  4. sind angetreten
  5. seid angetreten
  6. sind angetreten
1. Konjunktiv [1]
  1. trete an
  2. tretest an
  3. trete an
  4. treten an
  5. tretet an
  6. treten an
2. Konjunktiv
  1. träte an
  2. trätest an
  3. träte an
  4. träten an
  5. trätet an
  6. träten an
Futur 1
  1. werde antreten
  2. wirst antreten
  3. wird antreten
  4. werden antreten
  5. werdet antreten
  6. werden antreten
1. Konjunktiv [2]
  1. würde antreten
  2. würdest antreten
  3. würde antreten
  4. würden antreten
  5. würdet antreten
  6. würden antreten
Diverses
  1. tret an!
  2. tretet an!
  3. treten Sie an!
  4. angetreten
  5. antretend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor antreten:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aanstampen Anstampfen; Festtreten
beginnen Anfangen
inzetten Anfangen; Angehen; Anheben; Anstimmen; Bereitstellung; Einlage; Einsetzen; Geldeinsatz; Softwarebereitstellung
vasttreden Antreten
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aanstampen antreten; feststampfen; festtreten
aantreden antreten; zutreten
beginnen abheben; anfangen; anheben; antreten; beginnen; einsetzen; starten anfangen; anheben; aufnehmen; beginnen; einleiten; einläuten; einsetzen; starten
intreden abheben; anfangen; anheben; antreten; beginnen; einsetzen; starten
inzetten abheben; anfangen; anheben; antreten; beginnen; einsetzen; starten Einsatz zeigen; eine Wette machen; einsetzen; verwetten; wetten
op gang komen abheben; anfangen; anheben; antreten; beginnen; einsetzen; starten
toetreden antreten; zutreten
vaststampen antreten; feststampfen; festtreten
vasttreden antreten; festtreten

Synoniemen voor "antreten":


Wiktionary: antreten

antreten
verb
  1. met een trapbeweging starten

Cross Translation:
FromToVia
antreten uitdagen take on — To attempt to fight or compete

Antreten:

Antreten [das ~] zelfstandig naamwoord

  1. Antreten (Akzeptieren; Aufnahme; Annehmen)
    de acceptatie; aanvaarden; accepteren
  2. Antreten (Hinnahme; Akzeptierung; Übernahme; Antritt)
    de aanvaarding; innerlijke aanvaarding; aanvaarden
  3. Antreten (Eintreffen; Eintritt; Anfang; )
    de entree; de binnenkomst; de intrede; de intocht
    • entree [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    • binnenkomst [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    • intrede [de ~] zelfstandig naamwoord
    • intocht [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
  4. Antreten
    vasttreden

Vertaal Matrix voor Antreten:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aanvaarden Akzeptieren; Akzeptierung; Annehmen; Antreten; Antritt; Aufnahme; Hinnahme; Übernahme
aanvaarding Akzeptierung; Antreten; Antritt; Hinnahme; Übernahme
acceptatie Akzeptieren; Annehmen; Antreten; Aufnahme
accepteren Akzeptieren; Annehmen; Antreten; Aufnahme
binnenkomst Anfang; Ankunft; Antreten; Antritt; Eindringen; Einkommen; Einnahme; Eintreffen; Eintreten; Eintritt; Einzug; Einzüge; Kommen Ankunft; Eintreffen
entree Anfang; Ankunft; Antreten; Antritt; Eindringen; Einkommen; Einnahme; Eintreffen; Eintreten; Eintritt; Einzug; Einzüge; Kommen Diele; Eingang; Eingangshalle; Eintrittpreis; Eintrittsgeld; Eintrittspreis; Entree; Flur; Halle; Portal; Tür; Vestibül; Vorhalle; Zugang; Zutritt
innerlijke aanvaarding Akzeptierung; Antreten; Antritt; Hinnahme; Übernahme
intocht Anfang; Ankunft; Antreten; Antritt; Eindringen; Einkommen; Einnahme; Eintreffen; Eintreten; Eintritt; Einzug; Einzüge; Kommen
intrede Anfang; Ankunft; Antreten; Antritt; Eindringen; Einkommen; Einnahme; Eintreffen; Eintreten; Eintritt; Einzug; Einzüge; Kommen
vasttreden Antreten
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aanvaarden akzeptieren; annehmen; beginnen; ein Geschenk annehmen; einkassieren; einstecken; empfangen; hinnehmen; in Empfang nehmen; schlucken; sich etwas gefallen lassen; starten
accepteren akzeptieren; annehmen; beginnen; ein Geschenk annehmen; einkassieren; einstecken; empfangen; hinnehmen; in Empfang nehmen; schlucken; sich etwas gefallen lassen; starten; zulassen
vasttreden antreten; festtreten