Overzicht
Duits naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. dienen:
  2. Wiktionary:
Nederlands naar Duits:   Meer gegevens...
  1. dienen:
  2. Wiktionary:


Duits

Uitgebreide vertaling voor dienen (Duits) in het Nederlands

dienen:

dienen werkwoord (diene, dienst, dient, diente, dientet, gedient)

  1. dienen (anrichten; bedienen; servieren; auftragen; auftischen)
    bedienen; opdissen; voorzetten; opdienen; aan tafel bedienen
    • bedienen werkwoord (bedien, bedient, bediende, bedienden, bediend)
    • opdissen werkwoord (dis op, dist op, diste op, disten op, opgedist)
    • voorzetten werkwoord (zet voor, zette voor, zetten voor, voorgezet)
    • opdienen werkwoord (dien op, dient op, diende op, dienden op, opgediend)
    • aan tafel bedienen werkwoord (bedien aan tafel, bedient aan tafel, bediende aan tafel, bedienden aan tafel, aan tafel bediend)
  2. dienen (helfen; mithelfen)
    gerieven
    • gerieven werkwoord (gerief, gerieft, geriefde, geriefden, geriefd)

Conjugations for dienen:

Präsens
  1. diene
  2. dienst
  3. dient
  4. dienen
  5. dient
  6. dienen
Imperfekt
  1. diente
  2. dientest
  3. diente
  4. dienten
  5. dientet
  6. dienten
Perfekt
  1. habe gedient
  2. hast gedient
  3. hat gedient
  4. haben gedient
  5. habt gedient
  6. haben gedient
1. Konjunktiv [1]
  1. diene
  2. dienest
  3. diene
  4. dienen
  5. dienet
  6. dienen
2. Konjunktiv
  1. diente
  2. dientest
  3. diente
  4. dienten
  5. dientet
  6. dienten
Futur 1
  1. werde dienen
  2. wirst dienen
  3. wird dienen
  4. werden dienen
  5. werdet dienen
  6. werden dienen
1. Konjunktiv [2]
  1. würde dienen
  2. würdest dienen
  3. würde dienen
  4. würden dienen
  5. würdet dienen
  6. würden dienen
Diverses
  1. dien!
  2. dient!
  3. dienen Sie!
  4. gedient
  5. dienend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor dienen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
opdienen Auftragen; Servieren
opdissen Phantasieren; Servieren
voorzetten Anheften; Ankleben
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aan tafel bedienen anrichten; auftischen; auftragen; bedienen; dienen; servieren
bedienen anrichten; auftischen; auftragen; bedienen; dienen; servieren Knöpfe bedienen; bedienen; nutzen; nützen
gerieven dienen; helfen; mithelfen
opdienen anrichten; auftischen; auftragen; bedienen; dienen; servieren
opdissen anrichten; auftischen; auftragen; bedienen; dienen; servieren bedienen; sich bedienen
voorzetten anrichten; auftischen; auftragen; bedienen; dienen; servieren

Synoniemen voor "dienen":


Wiktionary: dienen


Cross Translation:
FromToVia
dienen dienen serve — to work for
dienen profiteren; voordeel trekken uit; winst maken profitertirer un émolument, faire un gain.



Nederlands

Uitgebreide vertaling voor dienen (Nederlands) in het Duits

dienen:

dienen werkwoord (dien, dient, diende, dienden, gediend)

  1. dienen (bedienen)
    nutzen; nützen
    • nutzen werkwoord (nutze, nutzst, nutzt, nutzte, nutztet, genutzt)
    • nützen werkwoord (nützene, nützenst, nützent, nützente, nützentet, genützt)
  2. dienen (verplicht zijn; moeten)
    gehören; verpflichtet sein an

Conjugations for dienen:

o.t.t.
  1. dien
  2. dient
  3. dient
  4. dienen
  5. dienen
  6. dienen
o.v.t.
  1. diende
  2. diende
  3. diende
  4. dienden
  5. dienden
  6. dienden
v.t.t.
  1. heb gediend
  2. hebt gediend
  3. heeft gediend
  4. hebben gediend
  5. hebben gediend
  6. hebben gediend
v.v.t.
  1. had gediend
  2. had gediend
  3. had gediend
  4. hadden gediend
  5. hadden gediend
  6. hadden gediend
o.t.t.t.
  1. zal dienen
  2. zult dienen
  3. zal dienen
  4. zullen dienen
  5. zullen dienen
  6. zullen dienen
o.v.t.t.
  1. zou dienen
  2. zou dienen
  3. zou dienen
  4. zouden dienen
  5. zouden dienen
  6. zouden dienen
en verder
  1. ben gediend
  2. bent gediend
  3. is gediend
  4. zijn gediend
  5. zijn gediend
  6. zijn gediend
diversen
  1. dien!
  2. dient!
  3. gediend
  4. dienend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor dienen:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
gehören dienen; moeten; verplicht zijn behoren; behoren bij; behoren tot; gebruikelijk zijn; horen; toebehoren; toebehoren aan; zijn van
nutzen bedienen; dienen gebruiken; speculeren met krediet
nützen bedienen; dienen
verpflichtet sein an dienen; moeten; verplicht zijn
- moeten; zullen
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
verpflichtet sein an verplicht zijn aan

Synoniemen voor "dienen":


Antoniemen van "dienen":


Verwante definities voor "dienen":

  1. ervoor bedoeld zijn1
    • een muts dient om je oren te verwarmen1
  2. je inzetten voor iemand of iets1
    • hij heeft als soldaat zijn land gediend1
  3. verplicht zijn1
    • je dient dat netjes te doen1

Wiktionary: dienen


Cross Translation:
FromToVia
dienen fungieren function — to have a function
dienen dienen serve — to work for

Verwante vertalingen van dienen