Overzicht
Duits naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. wogen:
  2. Wogen:
  3. Wiktionary:
Nederlands naar Duits:   Meer gegevens...
  1. wegen:
  2. Wiktionary:


Duits

Uitgebreide vertaling voor wogen (Duits) in het Nederlands

wogen:

wogen werkwoord (woge, wogst, wogt, wogte, wogtet, gewogt)

  1. wogen (schaukeln; fließen; wallen; )
    golven; deinen
    • golven werkwoord (golf, golft, golfde, golfden, gegolfd)
    • deinen werkwoord (dein, deint, deinde, deinden, gedeind)

Conjugations for wogen:

Präsens
  1. woge
  2. wogst
  3. wogt
  4. wogen
  5. wogt
  6. wogen
Imperfekt
  1. wogte
  2. wogtest
  3. wogte
  4. wogten
  5. wogtet
  6. wogten
Perfekt
  1. habe gewogt
  2. hast gewogt
  3. hat gewogt
  4. haben gewogt
  5. habt gewogt
  6. haben gewogt
1. Konjunktiv [1]
  1. woge
  2. wogest
  3. woge
  4. wogen
  5. woget
  6. wogen
2. Konjunktiv
  1. wogte
  2. wogtest
  3. wogte
  4. wogten
  5. wogtet
  6. wogten
Futur 1
  1. werde wogen
  2. wirst wogen
  3. wird wogen
  4. werden wogen
  5. werdet wogen
  6. werden wogen
1. Konjunktiv [2]
  1. würde wogen
  2. würdest wogen
  3. würde wogen
  4. würden wogen
  5. würdet wogen
  6. würden wogen
Diverses
  1. wog!
  2. wogt!
  3. wogen Sie!
  4. gewogt
  5. wogend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

wogen bijvoeglijk naamwoord

  1. wogen (gewellt; wallend; wellig)
    golvend; gegolfd

Vertaal Matrix voor wogen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
golven Schwalle
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
deinen baumeln; dünen; flattern; fließen; herumfliegen; pendeln; schaukeln; schlackern; schlenkern; schleudern; schlingen; schlingern; schlittern; schmettern; schwanken; schwenken; schwingen; sichwellen; tänzeln; wackeln; wallen; watscheln; wiegen; winken; wippen; wogen
golven baumeln; dünen; flattern; fließen; herumfliegen; pendeln; schaukeln; schlackern; schlenkern; schleudern; schlingen; schlingern; schlittern; schmettern; schwanken; schwenken; schwingen; sichwellen; tänzeln; wackeln; wallen; watscheln; wiegen; winken; wippen; wogen fließen; strömen; wellenförmig
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
gegolfd gewellt; wallend; wellig; wogen
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
golvend gewellt; wallend; wellig; wogen

Synoniemen voor "wogen":

  • blähen; wellen; winden; bauschen

Wiktionary: wogen

wogen
verb
  1. sich wellenförmig hin und her oder auf und nieder bewegen
wogen
verb
  1. (inergatief) heen en weer golven, doelloos en ongericht bewegen

Cross Translation:
FromToVia
wogen zwaaien; zwenken; wapperen wave — to move back and forth repeatedly
wogen onduleren; golven onduler — Avoir un mouvement d’ondulation lent, mais sensible.

Wogen:

Wogen [die ~] zelfstandig naamwoord

  1. die Wogen (Wellenbewegung; Welle; Wellenlinie)
    undulatie; de ondulatie; de golf; de golfbeweging; de golving; de golflijn
  2. die Wogen
    de golving
    • golving [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor Wogen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
golf Welle; Wellenbewegung; Wellenlinie; Wogen Brecher; Flutwelle; Golf; Roller; Springflut
golfbeweging Welle; Wellenbewegung; Wellenlinie; Wogen
golflijn Welle; Wellenbewegung; Wellenlinie; Wogen
golving Welle; Wellenbewegung; Wellenlinie; Wogen
ondulatie Welle; Wellenbewegung; Wellenlinie; Wogen
undulatie Welle; Wellenbewegung; Wellenlinie; Wogen



Nederlands

Uitgebreide vertaling voor wogen (Nederlands) in het Duits

wegen:

wegen [de ~] zelfstandig naamwoord, mv.

  1. de wegen (rijwegen)
    der Wege; die Straßen; die Strecken
    • Wege [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Straßen [die ~] zelfstandig naamwoord
    • Strecken [die ~] zelfstandig naamwoord

wegen werkwoord (weeg, weegt, woog, wogen, gewogen)

  1. wegen
    – nagaan hoe zwaar het/hij is 1
    wiegen
    • wiegen werkwoord (wiege, wiegst, wiegt, wiegte, wiegtet, gewiegt)

Conjugations for wegen:

o.t.t.
  1. weeg
  2. weegt
  3. weegt
  4. wegen
  5. wegen
  6. wegen
o.v.t.
  1. woog
  2. woog
  3. woog
  4. wogen
  5. wogen
  6. wogen
v.t.t.
  1. heb gewogen
  2. hebt gewogen
  3. heeft gewogen
  4. hebben gewogen
  5. hebben gewogen
  6. hebben gewogen
v.v.t.
  1. had gewogen
  2. had gewogen
  3. had gewogen
  4. hadden gewogen
  5. hadden gewogen
  6. hadden gewogen
o.t.t.t.
  1. zal wegen
  2. zult wegen
  3. zal wegen
  4. zullen wegen
  5. zullen wegen
  6. zullen wegen
o.v.t.t.
  1. zou wegen
  2. zou wegen
  3. zou wegen
  4. zouden wegen
  5. zouden wegen
  6. zouden wegen
diversen
  1. weeg!
  2. weegt!
  3. gewogen
  4. wegend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor wegen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
Straßen rijwegen; wegen
Strecken rijwegen; wegen Uitrekken; baanvakken
Wege rijwegen; wegen
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
wiegen wegen deinen; golven; schommelen; wiegelen; wiegen; wuiven; zwaaien

Verwante woorden van "wegen":


Verwante definities voor "wegen":

  1. dat gewicht hebben1
    • deze zak weegt 10 kilo1
  2. nagaan hoe zwaar het/hij is1
    • hij weegt zich elke dag1

Wiktionary: wegen

wegen
verb
  1. het gewicht/de massa bepalen
  2. een bepaald gewicht/massa als eigenschap hebben
wegen
  1. (transitiv) das Gewicht von jemandem oder etwas messen
  2. (intransitiv) ein bestimmtes Gewicht besitzen
verb
  1. schweizerisch, sonst veraltet oder fachsprachlich, transitiv: das Gewicht von etwas mit einer Waage bestimmen

Cross Translation:
FromToVia
wegen wiegen weigh — to determine the weight of an object
wegen gewichten weight — in mathematics
wegen schwer sein; wiegen; wägen; abwägen peserappuyer fortement sur une chose, faire sentir son poids.