Overzicht


Duits

Uitgebreide vertaling voor Schnäbel (Duits) in het Nederlands

Schnäbel:

Schnäbel [der ~] zelfstandig naamwoord

  1. der Schnäbel (Schlünde)
    de muilen; de bekken
    • muilen [de ~] zelfstandig naamwoord, mv.
    • bekken [de ~] zelfstandig naamwoord, mv.
  2. der Schnäbel
    de snebben
    • snebben [de ~] zelfstandig naamwoord, mv.
  3. der Schnäbel (Ausgießer; Schnabel)

Schnäbel [die ~] zelfstandig naamwoord

  1. die Schnäbel (Vogelschnäbel)
    de snavels; de vogelbekken; de klepels
    • snavels [de ~] zelfstandig naamwoord, mv.
    • vogelbekken [de ~] zelfstandig naamwoord, mv.
    • klepels [de ~] zelfstandig naamwoord, mv.

Vertaal Matrix voor Schnäbel:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bekken Schlünde; Schnäbel Bassin; Becken; Hüftgelenk; Mäuler
klepels Schnäbel; Vogelschnäbel
mondstukken van tabakspijpen Ausgießer; Schnabel; Schnäbel
muilen Schlünde; Schnäbel
snavels Schnäbel; Vogelschnäbel
snebben Schnäbel
vogelbekken Schnäbel; Vogelschnäbel