Overzicht


Duits

Uitgebreide vertaling voor Starrheit (Duits) in het Nederlands

Starrheit:

Starrheit [die ~] zelfstandig naamwoord

  1. die Starrheit (Störrigkeit; Steifheit; Starre; )
    de stijfheid; de starheid; de stugheid; strafheid; de stuursheid
  2. die Starrheit (Hölzernheit; Erstarrung; Starrsinn; Steifheit; Störrigkeit)
    de starheid; de houterigheid; harkerigheid
  3. die Starrheit (Steifheit; Starre; Steife; Starrsinn)
    stijfte
    • stijfte [znw.] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor Starrheit:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
harkerigheid Erstarrung; Hölzernheit; Starrheit; Starrsinn; Steifheit; Störrigkeit
houterigheid Erstarrung; Hölzernheit; Starrheit; Starrsinn; Steifheit; Störrigkeit
starheid Erstarrung; Härte; Hölzernheit; Schwierigkeit; Starre; Starrheit; Starrsinn; Steife; Steifheit; Störrigkeit
stijfheid Härte; Schwierigkeit; Starre; Starrheit; Starrsinn; Steife; Steifheit; Störrigkeit
stijfte Starre; Starrheit; Starrsinn; Steife; Steifheit
strafheid Härte; Schwierigkeit; Starre; Starrheit; Starrsinn; Steife; Steifheit; Störrigkeit
stugheid Härte; Schwierigkeit; Starre; Starrheit; Starrsinn; Steife; Steifheit; Störrigkeit
stuursheid Härte; Schwierigkeit; Starre; Starrheit; Starrsinn; Steife; Steifheit; Störrigkeit

Synoniemen voor "Starrheit":