Overzicht
Duits naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. Zählen:


Duits

Uitgebreide vertaling voor Zählen (Duits) in het Nederlands

Zählen:

Zählen [das ~] zelfstandig naamwoord

  1. Zählen (Abzählen)
    het tellen; de tel
    • tellen [het ~] zelfstandig naamwoord
    • tel [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor Zählen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
tel Abzählen; Zählen Augenblick; Moment; Sekunde
tellen Abzählen; Zählen
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
tellen abzählen; zählen

Verwante vertalingen van Zählen