Overzicht
Duits naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. ausschreiben:


Duits

Uitgebreide vertaling voor ausschreiben (Duits) in het Nederlands

ausschreiben:

ausschreiben werkwoord (schreibe aus, schreibst aus, schreibt aus, schrieb aus, schriebt aus, ausgeschrieben)

  1. ausschreiben (melden; erwähnen; erklären; )
    vermelden; noemen; erbij zeggen
    • vermelden werkwoord (vermeld, vermeldt, vermeldde, vermeldden, vermeld)
    • noemen werkwoord (noem, noemt, noemde, noemden, genoemd)
    • erbij zeggen werkwoord
  2. ausschreiben
    uitschrijven
    • uitschrijven werkwoord (schrijf uit, schrijft uit, schreef uit, schreven uit, uitgeschreven)
  3. ausschreiben
    uitloven
    • uitloven werkwoord (loof uit, looft uit, loofde uit, loofden uit, uitgelooft)

Conjugations for ausschreiben:

Präsens
  1. schreibe aus
  2. schreibst aus
  3. schreibt aus
  4. schreiben aus
  5. schreibt aus
  6. schreiben aus
Imperfekt
  1. schrieb aus
  2. schriebst aus
  3. schrieb aus
  4. schrieben aus
  5. schriebt aus
  6. schrieben aus
Perfekt
  1. habe ausgeschrieben
  2. hast ausgeschrieben
  3. hat ausgeschrieben
  4. haben ausgeschrieben
  5. habt ausgeschrieben
  6. haben ausgeschrieben
1. Konjunktiv [1]
  1. schreibe aus
  2. schreibest aus
  3. schreibe aus
  4. schreiben aus
  5. schreibet aus
  6. schreiben aus
2. Konjunktiv
  1. schriebe aus
  2. schriebest aus
  3. schriebe aus
  4. schrieben aus
  5. schriebet aus
  6. schrieben aus
Futur 1
  1. werde ausschreiben
  2. wirst ausschreiben
  3. wird ausschreiben
  4. werden ausschreiben
  5. werdet ausschreiben
  6. werden ausschreiben
1. Konjunktiv [2]
  1. würde ausschreiben
  2. würdest ausschreiben
  3. würde ausschreiben
  4. würden ausschreiben
  5. würdet ausschreiben
  6. würden ausschreiben
Diverses
  1. schreib aus!
  2. schreibt aus!
  3. schreiben Sie aus!
  4. ausgeschrieben
  5. ausschreibend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor ausschreiben:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
uitschrijven Ausschreiben
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
erbij zeggen ausschreiben; bekanntgeben; benennen; erklären; erwähnen; informieren; melden; mitteilen; nennen; titulieren
noemen ausschreiben; bekanntgeben; benennen; erklären; erwähnen; informieren; melden; mitteilen; nennen; titulieren benennen; ernennen; nennen
uitloven ausschreiben
uitschrijven ausschreiben
vermelden ausschreiben; bekanntgeben; benennen; erklären; erwähnen; informieren; melden; mitteilen; nennen; titulieren

Synoniemen voor "ausschreiben":

  • ausloben