Duits

Uitgebreide vertaling voor avancieren (Duits) in het Nederlands

avancieren:

avancieren werkwoord (avanciere, avancierst, avanciert, avancierte, avanciertet, avanciert)

  1. avancieren (befördern)
    promoten; avanceren; helpen
    • promoten werkwoord (promoot, promootte, promootten, gepromoot)
    • avanceren werkwoord (avanceer, avanceert, avanceerde, avanceerden, geavanceerd)
    • helpen werkwoord (help, helpt, hielp, hielpen, geholpen)
  2. avancieren (befördern)
    bevorderen; promoveren
    • bevorderen werkwoord (bevorder, bevordert, bevorderde, bevorderden, bevorderd)
    • promoveren werkwoord (promoveer, promoveert, promoveerde, promoveerden, gepromoveerd)

Conjugations for avancieren:

Präsens
  1. avanciere
  2. avancierst
  3. avanciert
  4. avancieren
  5. avanciert
  6. avancieren
Imperfekt
  1. avancierte
  2. avanciertest
  3. avancierte
  4. avancierten
  5. avanciertet
  6. avancierten
Perfekt
  1. habe avanciert
  2. hast avanciert
  3. hat avanciert
  4. haben avanciert
  5. habt avanciert
  6. haben avanciert
1. Konjunktiv [1]
  1. avanciere
  2. avancierest
  3. avanciere
  4. avancieren
  5. avancieret
  6. avancieren
2. Konjunktiv
  1. avancierte
  2. avanciertest
  3. avancierte
  4. avancierten
  5. avanciertet
  6. avancierten
Futur 1
  1. werde avancieren
  2. wirst avancieren
  3. wird avancieren
  4. werden avancieren
  5. werdet avancieren
  6. werden avancieren
1. Konjunktiv [2]
  1. würde avancieren
  2. würdest avancieren
  3. würde avancieren
  4. würden avancieren
  5. würdet avancieren
  6. würden avancieren
Diverses
  1. avancier!
  2. avanciert!
  3. avancieren Sie!
  4. avanciert
  5. avancierend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor avancieren:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bevorderen Anbauen; Fördern; Kultivieren
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
avanceren avancieren; befördern durchgehen; durchlaufen; durchmachen; weitergehen; weiterlaufen
bevorderen avancieren; befördern
helpen avancieren; befördern Gutes tun; beistehen; beitragen; einspringen; entlasten; gutes tun; helfen; mildtätig sein; mithelfen; sekundieren; stützen; wohltätigkeit verrichten
promoten avancieren; befördern
promoveren avancieren; befördern

Synoniemen voor "avancieren":



Computer vertaling door derden: