Overzicht
Duits naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. bemessen:


Duits

Uitgebreide vertaling voor bemessen (Duits) in het Nederlands

bemessen:

bemessen werkwoord (bemesse, bemißt, bemaß, bemaßt, bemessen)

  1. bemessen (kartieren; messen; vermessen; aufmessen)
    in kaart brengen; karteren
    • in kaart brengen werkwoord (breng in kaart, brengt in kaart, bracht in kaart, brachten in kaart, in kaart gebracht)
    • karteren werkwoord (karteer, karteert, karteerde, karteerden, gekarteerd)

Conjugations for bemessen:

Präsens
  1. bemesse
  2. bemißt
  3. bemißt
  4. bemessen
  5. bemeßt
  6. bemessen
Imperfekt
  1. bemaß
  2. bemaßtest
  3. bemaß
  4. bemaßen
  5. bemaßt
  6. bemassen
Perfekt
  1. habe bemessen
  2. hast bemessen
  3. hat bemessen
  4. haben bemessen
  5. habt bemessen
  6. haben bemessen
1. Konjunktiv [1]
  1. bemesse
  2. bemessest
  3. bemesse
  4. bemessen
  5. bemesset
  6. bemessen
2. Konjunktiv
  1. bemäße
  2. bemäßest
  3. bemäße
  4. bemäßen
  5. bemäßet
  6. bemäßen
Futur 1
  1. werde bemessen
  2. wirst bemessen
  3. wird bemessen
  4. werden bemessen
  5. werdet bemessen
  6. werden bemessen
1. Konjunktiv [2]
  1. würde bemessen
  2. würdest bemessen
  3. würde bemessen
  4. würden bemessen
  5. würdet bemessen
  6. würden bemessen
Diverses
  1. bemess!
  2. bemesst!
  3. bemessen Sie!
  4. bemessen
  5. bemessend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

bemessen bijvoeglijk naamwoord

  1. bemessen (gemessen; abgemessen)
    afgemeten; opgemeten

Vertaal Matrix voor bemessen:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
in kaart brengen aufmessen; bemessen; kartieren; messen; vermessen
karteren aufmessen; bemessen; kartieren; messen; vermessen
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
afgemeten abgemessen; bemessen; gemessen
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
opgemeten abgemessen; bemessen; gemessen

Synoniemen voor "bemessen":