Duits

Uitgebreide vertaling voor entbrennen (Duits) in het Nederlands

entbrennen:

entbrennen werkwoord (entbrenne, entbrennst, entbrennt, entbrannte, entbranntet, entbrannt)

  1. entbrennen (entflammen)
    aansteken; ontsteken; vuur maken; doen branden
  2. entbrennen (entflammen)
    gepassioneerd raken
    • gepassioneerd raken werkwoord (raak gepassioneerd, raakt gepassioneerd, raakte gepassioneerd, raakten gepassioneerd, gepassioneerd geraakt)
  3. entbrennen (abbrennen; ausbrennen; verbrennen; )
    uitbranden; opbranden
    • uitbranden werkwoord (brand uit, brandt uit, brandde uit, brandden uit, uitgebrand)
    • opbranden werkwoord (brand op, brandt op, brandde op, brandden op, opgebrand)
  4. entbrennen (sich entzünden; sich entflammen)
    ontvlammen; vuur vatten; ontsteken; ontbranden
    • ontvlammen werkwoord (ontvlam, ontvlamt, ontvlamde, ontvlamden, ontvlamd)
    • vuur vatten werkwoord
    • ontsteken werkwoord (ontsteek, ontsteekt, ontstak, ontstaken, ontstoken)
    • ontbranden werkwoord (ontbrand, ontbrandt, ontbrandde, ontbrandden, ontbrand)
  5. entbrennen (in Feuer und Flamme stehen für)
    in vuur en vlam geraken
    • in vuur en vlam geraken werkwoord (raak in vuur en vlam, raakt in vuur en vlam, raakte in vuur en vlam, raakten in vuur en vlam, in vuur en vlam geraakt)

Conjugations for entbrennen:

Präsens
  1. entbrenne
  2. entbrennst
  3. entbrennt
  4. entbrennen
  5. entbrennt
  6. entbrennen
Imperfekt
  1. entbrannte
  2. entbranntest
  3. entbrannte
  4. entbrannten
  5. entbranntet
  6. entbrannten
Perfekt
  1. bin entbrannt
  2. bist entbrannt
  3. ist entbrannt
  4. sind entbrannt
  5. seid entbrannt
  6. sind entbrannt
1. Konjunktiv [1]
  1. entbrenne
  2. entbrennest
  3. entbrenne
  4. entbrennen
  5. entbrennet
  6. entbrennen
2. Konjunktiv
  1. entbrennte
  2. entbrenntest
  3. entbrennte
  4. entbrennten
  5. entbrenntet
  6. entbrennten
Futur 1
  1. werde entbrennen
  2. wirst entbrennen
  3. wird entbrennen
  4. werden entbrennen
  5. werdet entbrennen
  6. werden entbrennen
1. Konjunktiv [2]
  1. würde entbrennen
  2. würdest entbrennen
  3. würde entbrennen
  4. würden entbrennen
  5. würdet entbrennen
  6. würden entbrennen
Diverses
  1. entbrenn!
  2. entbrennt!
  3. entbrennen Sie!
  4. entbrannt
  5. entbrennend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor entbrennen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aansteken Ansteckung
ontbranden Entzündung
ontvlammen Entzündung
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aansteken entbrennen; entflammen anmachen; anstecken; anzünden; aufrollen; eine Zigarette entzünden; entzünden; in Brand stecken; infizieren; verseuchen
doen branden entbrennen; entflammen
gepassioneerd raken entbrennen; entflammen
in vuur en vlam geraken entbrennen; in Feuer und Flamme stehen für
ontbranden entbrennen; sich entflammen; sich entzünden
ontsteken entbrennen; entflammen; sich entflammen; sich entzünden anmachen; anstechen; anzünden; entzünden; feuern; inBrandstecken; licht anstecken; zünden
ontvlammen entbrennen; sich entflammen; sich entzünden
opbranden abbrennen; aufbrennen; ausbrennen; entbrennen; herunterbrennen; leerbrennen; niederbrennen; verbrennen
uitbranden abbrennen; aufbrennen; ausbrennen; entbrennen; herunterbrennen; leerbrennen; niederbrennen; verbrennen abbrennen; ausbrennen; niederbrennen
vuur maken entbrennen; entflammen
vuur vatten entbrennen; sich entflammen; sich entzünden