Duits

Uitgebreide vertaling voor fahl (Duits) in het Nederlands

fahl:

fahl bijvoeglijk naamwoord

  1. fahl (langweilig; eintönig; schlafbringend; )
    saai; vervelend; eentonig; suf; slaapverwekkend; monotoon; afgezaagd
  2. fahl (neblig; vage; unbestimmt; )
    onduidelijk; wazig; vaag; flauw; mistig; vagelijk; nevelachtig; onhelder
  3. fahl (blaß; grau; bleich; farblos)
    grauw; vaal
    • grauw bijvoeglijk naamwoord
    • vaal bijvoeglijk naamwoord
  4. fahl (blaß; bleich; welk; abgespannt)
    bleek; pips
    • bleek bijvoeglijk naamwoord
    • pips bijvoeglijk naamwoord
  5. fahl (verschossen; schal; verschlissen; )
    verschoten; bleek; flets; flauw
  6. fahl (blaß; matt; welk; verwaschen; glanzlos)
    bleek; flets; kleurloos

Vertaal Matrix voor fahl:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
grauw Angelgerät; Anschnauz; Anschnauzer; Gelichter; Geschirr; Gesindel; Gezücht; Lumpengesindel; Plebs; Pöbel; Sippschaft
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
afgezaagd einförmig; eintönig; fade; fahl; geistlos; geisttötend; langweilig; schlafbringend; öde beschwerlich; hinderlich; langweilig; lästig; mies; mühsam; problematisch; sauer; schwer; schwerlich; schwierig; unangenehm; unbequem; öde
bleek abgespannt; ausgebleicht; blaß; bleich; fahl; falb; farblos; glanzlos; matt; schal; verschlissen; verschossen; verwaschen; welk blaß; bleich; farblos; ungefärbt; weiß
eentonig einförmig; eintönig; fade; fahl; geistlos; geisttötend; langweilig; schlafbringend; öde abgeschmackt; blöd; doof; dumm; dösig; eintönig; fade; geistlos; geisttötend; langweilig; stumpfsinnig; öde
flauw ausgebleicht; diesig; dunkel; dunstig; fahl; falb; farblos; finster; flau; glanzlos; matt; neblig; schal; schattenhaft; trüb; trübe; unbestimmt; vage; verschlissen; verschossen; verschwommen; welk albern; fade; flau; geschmacklos; lustlos; mehlig; ohne Geschmack; ohne Salz; salzlos; schal; schlapp; schwach
flets ausgebleicht; blaß; fahl; falb; farblos; glanzlos; matt; schal; verschlissen; verschossen; verwaschen; welk beschlagen; bleich; blind; dumpfig; farblos; flau; glanzlos; grau; hohl; matt; nicht hell; schlaff; schlapp; schwach; stumpf
grauw blaß; bleich; fahl; farblos; grau mismutig; trostlos
kleurloos blaß; fahl; glanzlos; matt; verwaschen; welk farblos; ungefärbt
mistig diesig; dunkel; dunstig; fahl; finster; flau; neblig; schattenhaft; trüb; trübe; unbestimmt; vage; verschwommen nebelhaft; neblig
monotoon einförmig; eintönig; fade; fahl; geistlos; geisttötend; langweilig; schlafbringend; öde abgeschmackt; dösig; eintönig; fade; langweilig; öde
nevelachtig diesig; dunkel; dunstig; fahl; finster; flau; neblig; schattenhaft; trüb; trübe; unbestimmt; vage; verschwommen nebelhaft; neblig
onduidelijk diesig; dunkel; dunstig; fahl; finster; flau; neblig; schattenhaft; trüb; trübe; unbestimmt; vage; verschwommen dumpf; dumpfig; dunkel; düster; faul; finster; fragwürdig; grob; haarig; halblaut; obskur; schattenhaft; schuftig; schwammig; trüb; trübe; unbestimmt; undeutlich; undurchsichtig; ungewiß; unklar; vage; verschwommen; verworren
onhelder diesig; dunkel; dunstig; fahl; finster; flau; neblig; schattenhaft; trüb; trübe; unbestimmt; vage; verschwommen fragwürdig; nebelhaft; neblig; trüb; trübe; undeutlich; ungewiß; unklar; vage; verworren
pips abgespannt; blaß; bleich; fahl; welk abgespannt; gebrechlich; hilflos; hinfällig; kraftlos; kränklich; lahm; lustlos; matt; schlaff; schlapp; schwach; schwächlich
saai einförmig; eintönig; fade; fahl; geistlos; geisttötend; langweilig; schlafbringend; öde abgeschmackt; beschwerlich; blöd; doof; dumm; dösig; eintönig; fade; geistlos; geisttötend; hinderlich; langweilig; lästig; mies; mühsam; nicht abgelenkt; problematisch; sauer; schwer; schwerlich; schwierig; stumpfsinnig; unangenehm; unbequem; öde
slaapverwekkend einförmig; eintönig; fade; fahl; geistlos; geisttötend; langweilig; schlafbringend; öde abgeschmackt; dösig; einschläfernd; eintönig; fade; langweilig; öde
suf einförmig; eintönig; fade; fahl; geistlos; geisttötend; langweilig; schlafbringend; öde betäubt; blöd; doof; dumm; dumpf; dumpfig; duselig; dösig; geistlos; geisttötend; langweilig; moderig; muffig; schal; schlaff; stockig; stumpfsinnig; töricht; unvernünftig; unverständig
vaag diesig; dunkel; dunstig; fahl; finster; flau; neblig; schattenhaft; trüb; trübe; unbestimmt; vage; verschwommen dumpf; dumpfig; dunkel; finster; fragwürdig; grob; halblaut; schattenhaft; schwammig; trüb; trübe; unbestimmt; undeutlich; ungewiß; unklar; vage; verschwommen; verworren
vaal blaß; bleich; fahl; farblos; grau aschengrau; fahlgrau
verschoten ausgebleicht; fahl; falb; farblos; glanzlos; matt; schal; verschlissen; verschossen; welk
vervelend einförmig; eintönig; fade; fahl; geistlos; geisttötend; langweilig; schlafbringend; öde Weitläufig; beschwerlich; hinderlich; irritierend; langweilig; lästig; mies; mißvergnügt; mühsam; problematisch; sauer; schwer; schwerlich; schwierig; störend; unangenehm; unbequem; unzufrieden; verdrießlich; verdrossen; weitschweifig; ärgerlich; öde; übler Laune
wazig diesig; dunkel; dunstig; fahl; finster; flau; neblig; schattenhaft; trüb; trübe; unbestimmt; vage; verschwommen ausdruckslos; glasig; leer; nebelhaft; nebelig; neblig; nichtssagend; schattenhaft; trüb; trübe; unbestimmt; unklar; unwesentlich; vage; verschwommen
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
vagelijk diesig; dunkel; dunstig; fahl; finster; flau; neblig; schattenhaft; trüb; trübe; unbestimmt; vage; verschwommen

Synoniemen voor "fahl":


Wiktionary: fahl

fahl
adjective
  1. tot bijna kleurloos verbleekt

Cross Translation:
FromToVia
fahl bleek; flets; pips; vaal pâle — Qui est d’un blanc terne, qui décolorer, parler du visage.

Computer vertaling door derden: