Overzicht
Duits naar Nederlands: Meer gegevens...
- ziehen:
- zeigen:
-
Wiktionary:
- ziehen → trekken, telen
- ziehen → slepen, trekken, groeien, kweken, paffen, schieten, vuren, dresseren, grootbrengen, opleiden, opvoeden
- zeigen → tonen, wijzen, aanbieden, aanduiden, aantonen, blijken, vertonen, uitwijzen
- zeigen → tentoonstellen, tonen, vertonen, wijzen, zien, aantonen, demonstreren, bewijzen, aanduiden, aangeven, een teken geven, merken, kenmerken, tekenen, laten zien, tentoonspreiden, uitwijzen, aanwijzen, uitduiden, kiezen, uitkiezen, uitlezen, uitpikken, verkiezen, uitzoeken
Duits
Uitgebreide vertaling voor gezogen (Duits) in het Nederlands
gezogen vorm van ziehen:
-
ziehen (reißen; zerren)
-
ziehen
-
ziehen
-
ziehen
-
ziehen (züchten; fortpflanzen; hervorbringen)
-
ziehen (entlehnen; leihen; entnehmen; holen; andrehen; erreichen; treiben; heranziehen; borgen; hervorziehen; ausschöpfen; herausnehmen; aushecken; ausfädeln; schaffen; abheben; schöpfen; ausnehmen; ausholen; auspumpen)
-
ziehen (aufziehen; hissen; hochziehen)
hieven; met een spil omhoogwerken; hieuwen-
hieven werkwoord
-
met een spil omhoogwerken werkwoord
-
hieuwen werkwoord
-
-
ziehen (züchten; erzeugen; kultivieren; anbauen; fortpflanzen; aufziehen; umbauen; treiben; hervorbringen; anpflanzen; aufbauen; umgestalten; hegen; heranziehen; zeugen; umwandeln; heranbilden)
kweken; fokken; voortbrengen; genereren; verbouwen; procreëren; planten; telen; aankweken; aanplanten; opkweken-
procreëren werkwoord
-
ziehen (schleppen; zerren; fortziehen)
-
ziehen (etwas abholen; holen; abholen; schnupfen; schnuppern; aufholen; hissen; hochziehen; auffischen)
iets ophalen-
iets ophalen werkwoord
-
-
ziehen (einschnupfen; schnauben; schnüffeln; schnuppern; schnaufen; inhalieren; aufziehen; einatmen; abholen; einziehen; schnupfen; hochziehen; einschnauben; durch die Nase einziehen)
Conjugations for ziehen:
Präsens
- ziehe
- ziehst
- zieht
- ziehen
- zieht
- ziehen
Imperfekt
- zog
- zogst
- zog
- zogen
- zogt
- zogen
Perfekt
- habe gezogen
- hast gezogen
- hat gezogen
- haben gezogen
- habt gezogen
- haben gezogen
1. Konjunktiv [1]
- ziehe
- ziehest
- ziehe
- ziehen
- ziehet
- ziehen
2. Konjunktiv
- zöge
- zögest
- zöge
- zögen
- zöget
- zögen
Futur 1
- werde ziehen
- wirst ziehen
- wird ziehen
- werden ziehen
- werdet ziehen
- werden ziehen
1. Konjunktiv [2]
- würde ziehen
- würdest ziehen
- würde ziehen
- würden ziehen
- würdet ziehen
- würden ziehen
Diverses
- zieh!
- zieht!
- ziehen Sie!
- gezogen
- ziehend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie
Vertaal Matrix voor ziehen:
Synoniemen voor "ziehen":
Wiktionary: ziehen
ziehen
Cross Translation:
verb
ziehen
verb
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• ziehen | → slepen | ↔ drag — to pull along a surface |
• ziehen | → trekken | ↔ draw — to pull out |
• ziehen | → groeien; kweken | ↔ grow — (transitive) to cause something to become bigger |
• ziehen | → trekken | ↔ pull — apply force to (something) so it comes towards one |
• ziehen | → trekken; paffen; schieten; vuren | ↔ tirer — mouvoir vers soi, amener vers soi ou après soi. |
• ziehen | → dresseren; grootbrengen; kweken; opleiden; opvoeden | ↔ éduquer — Former par l’éducation, instruire. |
zeigen:
-
zeigen (sehen lassen; präsentieren; aufweisen; vorzeigen; beweisen; nachweisen; erweisen; darbieten; belegen; vorweisen)
-
zeigen (ausstellen; präsentieren; vorführen; vorzeigen; zur Schau stellen)
tonen; vertonen; tentoonstellen; exposeren-
tentoonstellen werkwoord (stel tentoon, stelt tentoon, stelde tentoon, stelden tentoon, tentoongesteld)
-
zeigen (zeugen von; vorzeigen)
-
zeigen (darbieten; präsentieren; vorzeigen; anbieten; vorstellen; vorführen; feilbieten)
-
zeigen (prahlen; auffallen; glänzen; prunken; zur Schau stellen)
-
zeigen (zur Schau stellen; prunken)
tentoonspreiden; uitstallen-
tentoonspreiden werkwoord (speid tentoon, speidt tentoon, speidde tentoon, speidden tentoon, tentoongespreid)
-
-
zeigen
Conjugations for zeigen:
Präsens
- zeige
- zeigst
- zeigt
- zeigen
- zeigt
- zeigen
Imperfekt
- zog
- zogst
- zog
- zogen
- zogt
- zogen
Perfekt
- habe gezogen
- hast gezogen
- hat gezogen
- haben gezogen
- habt gezogen
- haben gezogen
1. Konjunktiv [1]
- zeige
- zeigest
- zeige
- zeigen
- zeiget
- zeigen
2. Konjunktiv
- zöge
- zögest
- zöge
- zögen
- zöget
- zögen
Futur 1
- werde zeigen
- wirst zeigen
- wird zeigen
- werden zeigen
- werdet zeigen
- werden zeigen
1. Konjunktiv [2]
- würde zeigen
- würdest zeigen
- würde zeigen
- würden zeigen
- würdet zeigen
- würden zeigen
Diverses
- zeig!
- zeigt!
- zeigen Sie!
- gezogen
- zeigend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie
Vertaal Matrix voor zeigen:
Synoniemen voor "zeigen":
Wiktionary: zeigen
zeigen
Cross Translation:
verb
zeigen
verb
-
zich ~ (van zaken): zich vertonen, zich voordoen
-
aanwijzen
-
wijzen
-
uit iets duidelijk (geworden) zijn
-
laten zien
-
de waarheid aan het licht brengen
-
(inergatief) met de (wijs)vinger, hand of arm in een richting duiden
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• zeigen | → tentoonstellen; tonen | ↔ exhibit — display or show (something) for others to see |
• zeigen | → vertonen; tonen | ↔ exhibit — demonstrate |
• zeigen | → wijzen | ↔ point — to extend finger |
• zeigen | → tonen; zien; vertonen | ↔ show — display |
• zeigen | → aantonen; demonstreren; bewijzen | ↔ show — indicate (a fact) to be true |
• zeigen | → aanduiden; aangeven; een teken geven; merken; kenmerken; tekenen; laten zien; tentoonspreiden; tonen; vertonen; wijzen; uitwijzen; aanwijzen; uitduiden; kiezen; uitkiezen; uitlezen; uitpikken; verkiezen; uitzoeken | ↔ désigner — Traduction à trier |
• zeigen | → laten zien; tentoonspreiden; tonen; vertonen; wijzen; uitwijzen; aanduiden; aangeven; aanwijzen; uitduiden | ↔ indiquer — montrer, désigner une personne ou une chose. |
• zeigen | → laten zien; tentoonspreiden; tonen; vertonen; wijzen; uitwijzen | ↔ montrer — faire voir ; exposer aux regards. |