Duits

Uitgebreide vertaling voor heraufkommen (Duits) in het Nederlands

heraufkommen:

heraufkommen werkwoord (komme herauf, kommst herauf, kommt herauf, kam herauf, kamt herauf, heraufgekommen)

  1. heraufkommen (ans licht kommen; erscheinen; eintreten)
    verschijnen; voordoen; voor de dag komen; aan het licht komen
  2. heraufkommen (im Anziehen steigen)
    hoger worden
    • hoger worden werkwoord (word hoger, wordt hoger, werd hoger, werden hoger, hoger geworden)
  3. heraufkommen (hinaufkommen)
    omhoogkomen; bovenkomen
    • omhoogkomen werkwoord (kom omhoog, komt omhoog, kwam omhoog, kwamen omhoog, omhooggekomen)
    • bovenkomen werkwoord (kom boven, komt boven, kwam boven, kwamen boven, bovengekomen)
  4. heraufkommen (aufsteigen; aufführen; steigen; )
    opstijgen; omhoogkomen; opvliegen
    • opstijgen werkwoord (stijg op, stijgt op, steeg op, stegen op, opgestegen)
    • omhoogkomen werkwoord (kom omhoog, komt omhoog, kwam omhoog, kwamen omhoog, omhooggekomen)
    • opvliegen werkwoord (vlieg op, vliegt op, vloog op, vlogen op, opgevlogen)
  5. heraufkommen (aufragen; emporsteigen; steigen; )
    oprijzen; rijzen; omhoogrijzen
    • oprijzen werkwoord (rijs op, rijst op, rees op, rezen op, opgerezen)
    • rijzen werkwoord (rijs, rijst, rees, rezen, gerezen)
    • omhoogrijzen werkwoord (rijs omhoog, rijst omhoog, rees omhoog, rezen omhoog, omhooggerezen)

Conjugations for heraufkommen:

Präsens
  1. komme herauf
  2. kommst herauf
  3. kommt herauf
  4. kommen herauf
  5. kommt herauf
  6. kommen herauf
Imperfekt
  1. kam herauf
  2. kamst herauf
  3. kam herauf
  4. kamen herauf
  5. kamt herauf
  6. kamen herauf
Perfekt
  1. bin heraufgekommen
  2. bist heraufgekommen
  3. ist heraufgekommen
  4. sind heraufgekommen
  5. seid heraufgekommen
  6. sind heraufgekommen
1. Konjunktiv [1]
  1. heraufkomme
  2. heraufkommest
  3. heraufkomme
  4. heraufkommen
  5. heraufkommet
  6. heraufkommen
2. Konjunktiv
  1. heraufkäme
  2. heraufkämest
  3. heraufkäme
  4. heraufkämen
  5. heraufkämet
  6. heraufkämen
Futur 1
  1. werde heraufkommen
  2. wirst heraufkommen
  3. wird heraufkommen
  4. werden heraufkommen
  5. werdet heraufkommen
  6. werden heraufkommen
1. Konjunktiv [2]
  1. würde heraufkommen
  2. würdest heraufkommen
  3. würde heraufkommen
  4. würden heraufkommen
  5. würdet heraufkommen
  6. würden heraufkommen
Diverses
  1. komme herauf!
  2. kommt herauf!
  3. kommen Sie herauf!
  4. heraufgekommen
  5. heraufkommend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor heraufkommen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
omhoogkomen Abheben; Ansteigen; Aufgehen; Steigen
opstijgen Abheben; Ansteigen; Aufgehen; Steigen
opvliegen Aufbrausen; Auffahren
verschijnen Erscheinen; Erscheinung
voordoen Vormachen; Zeigen
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aan het licht komen ans licht kommen; eintreten; erscheinen; heraufkommen
bovenkomen heraufkommen; hinaufkommen
hoger worden heraufkommen; im Anziehen steigen
omhoogkomen abheben; akzelerieren; angehen; anlaufen; ansteigen; anziehen; aufbrechen; aufführen; aufrücken; aufstauben; aufsteigen; aufwallen; aufwehen; aufwerfen; aufwirbeln; aufziehen; davontragen; einläuten; einschnauben; einschnupfen; emporsteigen; erheben; errichten; ersteigen; heben; heraufkommen; heraufsteigen; herausquellen; hinaufgehen; hinaufkommen; hinaufsteigen; hissen; hochkrempeln; hochsteigen; hochziehen; sichheben; sprudeln; starten; steigen; steigern; verkehren; verwirken; wallen aufstehen; sich erheben
omhoogrijzen ansteigen; aufragen; aufsteigen; emporkommen; emporragen; emporsteigen; ersteigen; heraufkommen; heraufsteigen; hochsteigen; schwellen; steigen aufgehen; aufstehen; emporkommen; gehen; sicher heben; treiben
oprijzen ansteigen; aufragen; aufsteigen; emporkommen; emporragen; emporsteigen; ersteigen; heraufkommen; heraufsteigen; hochsteigen; schwellen; steigen anschwellen; aufgehen; eintreten; entkeimen; entspringen; entstehen; erstehen; gelangen; schwellen; sicherheben; steigen; wachsen; werden
opstijgen abheben; akzelerieren; angehen; anlaufen; ansteigen; anziehen; aufbrechen; aufführen; aufrücken; aufstauben; aufsteigen; aufwallen; aufwehen; aufwerfen; aufwirbeln; aufziehen; davontragen; einläuten; einschnauben; einschnupfen; emporsteigen; erheben; errichten; ersteigen; heben; heraufkommen; heraufsteigen; herausquellen; hinaufgehen; hinaufkommen; hinaufsteigen; hissen; hochkrempeln; hochsteigen; hochziehen; sichheben; sprudeln; starten; steigen; steigern; verkehren; verwirken; wallen abfliegen; abheben; aufsteigen; emporsteigen; fortfliegen; hinaufsteigen; wegfliegen
opvliegen abheben; akzelerieren; angehen; anlaufen; ansteigen; anziehen; aufbrechen; aufführen; aufrücken; aufstauben; aufsteigen; aufwallen; aufwehen; aufwerfen; aufwirbeln; aufziehen; davontragen; einläuten; einschnauben; einschnupfen; emporsteigen; erheben; errichten; ersteigen; heben; heraufkommen; heraufsteigen; herausquellen; hinaufgehen; hinaufkommen; hinaufsteigen; hissen; hochkrempeln; hochsteigen; hochziehen; sichheben; sprudeln; starten; steigen; steigern; verkehren; verwirken; wallen auffliegen; aufwehen; aufwirbeln; hinauffliegen
rijzen ansteigen; aufragen; aufsteigen; emporkommen; emporragen; emporsteigen; ersteigen; heraufkommen; heraufsteigen; hochsteigen; schwellen; steigen anschwellen; anwachsen; aufgehen; aufstehen; eintreten; emporkommen; emporsteigen; entkeimen; entspringen; entstehen; erstehen; gehen; gelangen; schwellen; sicher heben; sicherheben; steigen; treiben; wachsen; werden; zunehmen
verschijnen ans licht kommen; eintreten; erscheinen; heraufkommen aufsteigen; erscheinen; steigen
voor de dag komen ans licht kommen; eintreten; erscheinen; heraufkommen
voordoen ans licht kommen; eintreten; erscheinen; heraufkommen eintreten; geben; geschehen; heucheln; passieren; sich ereignen; vorbinden; vormachen; vornehmen; vortun

Computer vertaling door derden: