Duits
Uitgebreide vertaling voor loskoppeln (Duits) in het Nederlands
loskoppeln:
loskoppeln werkwoord (koppele los, koppelst los, koppelt los, koppelte los, koppeltet los, losgekoppelt)
-
loskoppeln (abkoppeln; entkoppeln; abhängen)
-
loskoppeln (aus einander spleißen; scheiden; splissen; trennen; spleißen; abkoppeln)
splitsen; scheiden; uitsplitsen; uiteengaan; loskoppelen; uit elkaar halen-
uit elkaar halen werkwoord (haal uit elkaar, haalt uit elkaar, haalde uit elkaar, haalden uit elkaar, uit elkaar gehaald)
-
loskoppeln (abfallen; ausfallen; abhängen; ausscheiden; abtrennen; loshaken; entkoppeln; abkoppeln)
opgeven; stoppen; afhaken; ophouden; afzien van; afvallen; eruitstappen; afzeggen-
afzien van werkwoord
-
eruitstappen werkwoord
-
loskoppeln (losziehen; aufmachen; ausfädeln; aushecken; auflösen; treiben; lockern; ausholen; andrehen; losmachen; lösen; abhängen; abtrennen; loslösen; ausmisten; auftrennen; abkoppeln; loshaken; aufknoten)
-
loskoppeln (teilen; scheiden; zerlegen; trennen; abreißen; zerreißen; entkoppeln; abkoppeln; losreißen; wegreißen)
scheiden; splitsen; uit elkaar halen; uiteenhalen-
uit elkaar halen werkwoord (haal uit elkaar, haalt uit elkaar, haalde uit elkaar, haalden uit elkaar, uit elkaar gehaald)
Conjugations for loskoppeln:
Präsens
- koppele los
- koppelst los
- koppelt los
- koppelen los
- koppelt los
- koppelen los
Imperfekt
- koppelte los
- koppeltest los
- koppelte los
- koppelten los
- koppeltet los
- koppelten los
Perfekt
- habe losgekoppelt
- hast losgekoppelt
- hat losgekoppelt
- haben losgekoppelt
- habt losgekoppelt
- haben losgekoppelt
1. Konjunktiv [1]
- koppele los
- koppelest los
- koppele los
- koppelen los
- koppelet los
- koppelen los
2. Konjunktiv
- koppelte los
- koppeltest los
- koppelte los
- koppelten los
- koppeltet los
- koppelten los
Futur 1
- werde loskoppeln
- wirst loskoppeln
- wird loskoppeln
- werden loskoppeln
- werdet loskoppeln
- werden loskoppeln
1. Konjunktiv [2]
- würde loskoppeln
- würdest loskoppeln
- würde loskoppeln
- würden loskoppeln
- würdet loskoppeln
- würden loskoppeln
Diverses
- koppel los!
- koppelt los!
- koppelen Sie los!
- losgekoppelt
- loskoppelnd
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie
Vertaal Matrix voor loskoppeln:
Computer vertaling door derden: