Overzicht
Duits naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. maulhalten:


Duits

Uitgebreide vertaling voor maulhalten (Duits) in het Nederlands

maulhalten:

maulhalten werkwoord (halte maul, hältst maul, hält maul, hielt maul, maulgehalten)

  1. maulhalten (seinen Mund halten; schweigen; still sein)
    zwijgen; mondhouden; stil zijn; niets zeggen; z'n mond houden
    • zwijgen werkwoord (zwijg, zwijgt, zweeg, zwegen, gezwegen)
    • mondhouden werkwoord
    • stil zijn werkwoord (ben stil, bent stil, was stil, waren stil, stil geweest)
    • niets zeggen werkwoord (zeg niets, zegt niets, zegde niets, zegden niets, niets gezegd)
    • z'n mond houden werkwoord

Conjugations for maulhalten:

Präsens
  1. halte maul
  2. hältst maul
  3. hält maul
  4. halten maul
  5. haltt maul
  6. halten maul
Imperfekt
  1. hielt maul
  2. hieltst maul
  3. hielt maul
  4. hielten maul
  5. hielt maul
  6. hielten maul
Perfekt
  1. habe maulgehalten
  2. hast maulgehalten
  3. hat maulgehalten
  4. haben maulgehalten
  5. habt maulgehalten
  6. haben maulgehalten
1. Konjunktiv [1]
  1. halte maul
  2. haltest maul
  3. halte maul
  4. halten maul
  5. haltet maul
  6. halten maul
2. Konjunktiv
  1. hielt maul
  2. hieltst maul
  3. hielt maul
  4. hielten maul
  5. hieltet maul
  6. hielten maul
Futur 1
  1. werde maulhalten
  2. wirst maulhalten
  3. wird maulhalten
  4. werden maulhalten
  5. werdet maulhalten
  6. werden maulhalten
1. Konjunktiv [2]
  1. würde maulhalten
  2. würdest maulhalten
  3. würde maulhalten
  4. würden maulhalten
  5. würdet maulhalten
  6. würden maulhalten
Diverses
  1. halt maul!
  2. haltt maul!
  3. halten Sie maul!
  4. maulgehalten
  5. maulhaltend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor maulhalten:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
zwijgen Schweigen; Stillschweigen
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
mondhouden maulhalten; schweigen; seinen Mund halten; still sein
niets zeggen maulhalten; schweigen; seinen Mund halten; still sein
stil zijn maulhalten; schweigen; seinen Mund halten; still sein
z'n mond houden maulhalten; schweigen; seinen Mund halten; still sein
zwijgen maulhalten; schweigen; seinen Mund halten; still sein